De vlag met haar rugzak eraan had ik natuurlijk gewoon om half zeven vanmorgen buiten kunnen hangen. Maar voor de vorm wacht ik tot half zeven vanavond, als ook formeel is bevestigd dat onze dochter is geslaagd. Ook bij zekerheidjes hoeft het lot tenslotte niet te worden getart. Het is jammer dat niet iedereen in het gezin die zelfbeheersing aan de dag legt. De uitnodigingen voor het examenfeestje van morgenavond deed mijn eega aan het begin van de week al de deur uit, de vishapjes zijn besteld en de kratten bier staan in de campingkoelkast die we ter ondersteuning van zolder hebben gehaald.
Categorie: Columnarchief (Pagina 3 van 7)
Er zijn voor een puber tal van redenen om zich in de badkamer in te sluiten, maar deze kende ik nog niet. ‘Ik krijg mijn lenzen er niet uit’, klinkt de stem van mijn zoon bedompt achter de deur die mij van hem scheidt. Hij heeft eerst een half uur in zijn kamer geprobeerd zich te ontdoen van zijn nieuwe pupilprotheses en zich daarna onttrokken aan het honend commentaar van zijn zus, die elke vijf minuten kwam informeren hoe het ermee stond. Zijn linkeroog is al behoorlijk rood van het onhandige gegrabbel op en rond het netvlies. Zijn vijf keer per seconde knipperende rechteroog werkt ook niet mee. ‘Laat mij het maar even doen’, zeg ik, met de kalmte van de EHBO’er die zich als vrijwilliger opwerpt voor een gecompliceerde open hartoperatie.
De examentijd tilt ook de gesprekken aan onze eettafel naar een hoger niveau. ,,Catullus kwam uit Verona, wist je dat?”, vraagt mijn dochter aan haar moeder. Verona. Daar zijn we vorig jaar geweest. Mooie stad. Romeins theater. Opera. Maar verder hoef ik me er niet mee te bemoeien, natuurlijk. Mij is niks gevraagd. Dus is het een raadsel waarom ik toch mijn mond opentrek. ,,Catullus? Ik ken alleen Schanulleke, van Suske en Wiske.”
Gedreven door ambitie en plichtsbesef werkt zijn zus zich in de ene kamer door acht proefexamens per dag. In de andere hangt onze zoon veertien uur per etmaal voor een beeldscherm, waarop buitenaardse wezens en goed uitgeruste paratroopers elkaar naar het leven staan. Een logische rolverdeling, heeft de wetenschap aangetoond, maar mijn eega weigert zich daar bij neer te leggen. Om structuur te brengen in zijn met ledigheid gevulde meivakantiedagen, geeft ze hem drie werkjes: de (geleegde) gft-bak binnenhalen, de krantentas afstorten in de papiercontainer en de flessen weggooien, allemaal binnen een straal van dertig meter rond ons huis.
We schrijven eind april, het schooljaar zit er zo’n beetje op, mag ik afleiden uit de verbale pikzwaaierij waarmee in ons gezin de avondmaaltijd doorgaans wordt begeleid. Zoon: ,,Ik heb dinsdag de hele dag vrij.” Dochter: ,,Ik donderdag en vrijdag.” Zoon: ,,Daarna heb ik projectweek, met alleen maar excursies, nog een meivakantie, een paar weken aanlummelen en dan grote vakantie.” Dochter: ,,Je zou kunnen zeggen dat ik woensdag mijn laatste lesuur ooit heb, op de middelbare school.”
Het is met een zekere schroom en zonder trots dat ik meld dat ik nog van een generatie ben die omkijkt als er een vrouwelijke chauffeur achter het stuur van een stadsbus zit. Leuk, denk ik dan. Dat hebben we toch maar mooi bereikt, in dit land. Maar als ik in een Boeing 737 van de purser hoor dat ik van Valencia naar Amsterdam wordt teruggevlogen door gezagvoerder Margo en co-piloot Jacqueline, moet ik – op rij 14 bij de nooduitgang – toch even ongemerkt een paniekaanval wegzuchten.
De scheefgroei van een gebit leidt tot sombere bespiegelingen. Hij heeft er langer voor op de wachtlijst gestaan dan voor een nieuwe lever gebruikelijk is, maar de ten langen leste tot stand gekomen afspraak met de orthodontist ligt onze zoon (13) steeds zwaarder op de maag. Op zijn zwartste momenten mag hij het lot dat hem onafwendbaar boven het puberende hoofd hangt, samenvatten met: ‘Ik heb al een bril, straks krijg ik ook nog een beugel.’
Na een lange, warme zomervakantie wil er nog weleens eentje uit een schoolrugzak opduiken: een goed gevulde broodtrommel met overgeschoten pistoletjes. Eentje met brie en de ander met grillworst, maar allebei overwoekerd met de grijsblauwe schuimlaag van het bederf. Aan de zijkant borrelt iets bruins onder de wikkel van een gesmolten KinderBueno. Je probeert jezelf voor te bereiden op de stank als je voorzichtig het tupperwaredekseltje opent, maar wanneer de lucht zich met een vochtig gesis naar buiten blaast, sla je toch nog kokhalzend tegen de grond.
Mannen in supermarkten, dat heeft altijd iets treurigs. De verveling waarmee ze over hun karretje hangen, de ergernis waarmee ze bij het schap met wasmiddelen met hun vrouw staan te bellen (‘Ik zie helemaal geen Robijn Fleur en Fijn!’). Nee, dan de monterheid waarmee ik me langs de voorraden beweeg, iPhone in de linkerhand, programma opengeklikt op mijn digitale boodschappenhulp ‘Appie’ (‘Kan ik je helpen?’), op het touchscreen producten wegstrepend die al in mijn karretje liggen of scrollen naar wat nog moet gebeuren. Zó horen mannen boodschappen te doen.