UnknownEr zijn voor een puber tal van redenen om zich in de badkamer in te sluiten, maar deze kende ik nog niet. ‘Ik krijg mijn lenzen er niet uit’, klinkt de stem van mijn zoon bedompt achter de deur die mij van hem scheidt. Hij heeft eerst een half uur in zijn kamer geprobeerd zich te ontdoen van zijn nieuwe pupilprotheses en zich daarna onttrokken aan het honend commentaar van zijn zus, die elke vijf minuten kwam informeren hoe het ermee stond. Zijn linkeroog is al behoorlijk rood van het onhandige gegrabbel op en rond het netvlies. Zijn vijf keer per seconde knipperende rechteroog werkt ook niet mee. ‘Laat mij het maar even doen’, zeg ik, met de kalmte van de EHBO’er die zich als vrijwilliger opwerpt voor een gecompliceerde open hartoperatie.

Een jaar of vier heeft hij tot ieders tevredenheid een bril gedragen, maar onder invloed van klas- en clubgenoten vindt onze zoon het tijd voor een nieuwe look. Hij heeft al gebroken met de kapper die hem van kindsbeen af heeft voorzien van de haardracht van comeback-kid Jan Peter Balkenende, en in de week van de val van Jack de Vries maakt mijn jongste nazaat ook korte metten met dat andere handelsmerk dat hem nog bond aan onze voormalige premier.

Aangezien er geen fellere anti is dan een ex, heb ik enige tijd geprobeerd hem van dit voornemen af te brengen. Negentien jaar lang heb ik zachte lenzen gedragen, waarbij het steeds vaker als een bevrijding voelde als ik ze – na het beëindigen van het openbare gedeelte van mijn dag – kon vervangen door het ouderwetse montuur met de borrelglazen. Maar de tijd dat mijn zoon wijze raad van zijn vader aanneemt, is nog niet aangebroken. En, betoogt hij, de ontwikkeling van de lens heeft sinds mijn prehistorische ervaringen zeker niet stilgestaan.

Onze zoon gaat voor de maandlens, een in zijn vriendenkring gangbaar type dat – anders dan de naam doet vermoeden – elke dag weer moet worden ingezet en verwijderd, net zo lang totdat de maand om is en zich een nieuw paar lenzen aandient. In de week voor de aanschaf van de eerste proefexemplaren moet hij oefenen met het – zonder knipperen – aanraken van zijn oogwit, iets waaraan hij zich met dezelfde overgave kwijt als aan het op orde houden van zijn knapenkamer. Na een moeizame passessie bij de opticien – onder het toeziend oog van zijn moeder – krijgt hij zijn lenzen slechts met de grootst mogelijke aarzeling van de ogenboer mee.

Aan mijn eigen negentien jaar ervaring met de zachte lens heb ik het vermogen overgehouden om desnoods zonder knipperen met tien vingers tegelijk in mijn oog te zitten om dode vliegen, takjes en omlaag gedwarrelde wimperharen eruit te vissen. Maar het is andere koek om de zenuwtrekkende pupillen van een 13-jarige te ontdoen van zijn proefzending. Net als ik op het punt sta om hem onvrijwillig onder narcose te brengen, slaag ik erin om het eerste, verfrommelde exemplaar tussen duim en wijsvinger te nemen, wat mij de kracht geeft om nog een kwartier langer door te vissen naar exemplaar nummer twee.

Het geeft hém in elk geval het excuus om mij – na een week op controle terug bij de opticien – de schuld te geven van het feit dat hij de rest van de gewenningsperiode zijn rechterlens in zijn linkeroog heeft gedragen en zijn linkerlens in de rechter. In één van de lenzen zit bovendien een scheur, dus die moet worden vervangen. Weer twee dagen later zit diezelfde lens om onverklaarbare redenen niet meer in het bakje waarin hij hem de avond ervoor heeft gedaan. Een zoektocht door alle uithoeken van het huis levert niets op.

De opticien verwelkomt hem deze derde keer in ruim een week al als een potentiële goudmijn.

De maanden worden korter, met de maandlens.

 

Uit de krant van 27 mei 2010