TreintjesAls opvoeder heb je ook de taak je kind in te wijden in het sociaal-cultureel erfgoed van vorige generaties. Om die traditionele vader en zoon-dingetjes door te geven, zeker als daarmee ook nog eens de Europese economie wordt gestimuleerd. Dus kan ik het niet nalaten mijn stem te drenken in bitter verwijt als ik aan mijn jongste nazaat die ene, cruciale vraag stel: ,,Waarom speel jij eigenlijk nooit met mijn treintjes?”

Alleen om mij te kwetsen zal mijn eega later beweren dat het zelfs wat huilerig klonk. Maar ik schaam me niet voor de ontboezeming dat ik zelf een Märklin-jongetje was. Al lang voordat ik mijn eerste startset kreeg, vergaapte ik me aan de locomotiefjes van mijn buurjongen Sjakie Heemskerk, die het als nakomertje in het gezin van een bloemenhandelaar wat breder had dan ik. Ruimte om een permanente modelspoorbaan te bouwen was er niet, in de bescheiden flat waar mijn ouders met vier kinderen woonden. Daardoor behielp ik mij – tussen de maaltijden door – met de eettafel, wat mij geenszins beperkte in mijn creatieve mogelijkheden. Integendeel, zoals iedereen weet die in zijn jeugd ontberingen leed: het verruimde ze zelfs.

Mijn eerste treinstel bestond uit een zwart stoomlocomotiefje met een aantal platte karretjes met verticale spijltjes aan de zijkant, waartussen precies twee luciferstokjes achter elkaar pasten. Opgestapeld tussen de spijltjes kon je er op die manier zelfs een compleet doosje in kwijt, waardoor ik heel wat regenachtige zondagmiddagen heb besteed aan het van A naar B transporteren van de inhoud van pakken Säkerhets Tändstickor (merk Zwaluw), de befaamde vinding van de Zweedse chemicus Gustaf Erik Pasch.

Toen ik mijn zoon – opnieuw licht aangedaan door de romantiek van mijn eigen verhaal – voor de eerste keer vertelde over de middagen met Sjakie en de luciferfabriek, kon ik slechts op één belangstellende tegenvraag rekenen: wat is een lucifer? Dat krijg je in een huis met elektronische ontstekers, gasbranders en elektrisch licht. Er groeit een generatie op die niet meer weet hoe het voelt om een houten stokje met een kop van kaliumchloraat over een laagje schuurpapier met fosfor door middel van wrijvingswarmte tot ontbranding te brengen. Mijn verzameling Märklin-treintjes heb ik op een kwade dag aan het eind van mijn puberteit verpatst aan een neef, om me – jaren later, toen het weer begon te kriebelen – volledig te richten op Amerikaanse treinstellen van uiteenlopende leveranciers, verkrijgbaar bij de postordergigant Walthers in Milwaukee. Märklin was mij te braaf, te Beiers en te duur, al bleef ik het direct met andere liefhebbers eens dat die Duitsers onbetwist de beste spullen maakten. Dat ze nu op het randje van een faillissement verkeren, doet pijn aan het knapenhart dat nog steeds in mij klopt en ik weet zeker dat Sjakie Heemskerk er net zo over denkt.

De ondergang van mijn eigen treinbaan is deels gelegen in mijn – destijds zo briljante – ingeving om hem op een tracé van twee meter hoogte door mijn werkkamer te laten lopen, waardoor ik de beschikking kreeg over vier sporen van zestien meter moeizaam bereikbare rails, zeker toen de grond in de loop der jaren in bezit werd genomen door Lego-steden, een voetbalspel en een racefiets op de rollen, waardoor ik met mijn trapje nergens meer bij kon. Een aanzienlijk deel van de stellingkast waarover mijn Santa Fé-locs dienen te razen, wordt nog steeds in beslag genomen door nooit geopende bouwdozen met een ‘Cottage Grove School’ en een ‘River Road Mercantile’, alsmede stapels ‘Full Color Background Scenes’ die mijn baan van een authentiek Westernsfeertje zouden moeten voorzien. In krantenartikelen over de teloorgang van Märklin krijgt vooral de jeugd de schuld, die niet meer te interesseren is in wat tegenwoordig vooral een hobby voor kalende, ouwe kerels is. Maar wij, jongbejaarden met een goedgevulde portemonnee, moeten heel wel in staat zijn om de internationale treintjesbouwers ook in deze economisch barre tijden met onze nostalgische liefhebberij overeind te houden.

Nee, Märklin moet surseance van betaling aanvragen omdat er achter al die jongetjes van middelbare leeftijd een vrouw schuilgaat die vrijwel dagelijks vraagt wanneer het nu eens is afgelopen met dit kinderachtige gedoe.

Of is dat alleen bij mij thuis zo?