canoeHet is veel meer dan een goede gewoonte. Het is een ritueel, een magisch moment, als de groepen 1 tot en met 7 de school uitkomen om groep 8, die op schoolkamp gaat, uit te zwaaien. De afscheidsgroet staat – al duurt dat nog een paar weken – symbool voor het einde van een basisschoolperiode. Niet alleen ik, maar ook mijn zoon heeft oog voor dit soort momenten. Hij mag ze graag voorzien van monumentale one-liners. Als hij door een haag van kleuters naar de bus loopt, hoor ik hem zeggen: ,,Zeven jaar van uitzwaaien betaalt zich eindelijk uit.”

Er is een nerveuze, korte nacht aan voorafgegaan. Al voor zessen – mijn gevorderde leeftijd voert mij tegenwoordig rond dit soort tijdstippen naar het toilet – zie ik het licht in zijn kamer branden. De weekendtas die zijn kortstondig in Spanje verblijvende moeder heeft klaargezet, wordt door ons nog eens met de Franse slag gecontroleerd op vergeten kwesties. Daarbij komen we tot de ontdekking dat de vrouw die hem gebaard heeft, is vergeten een kussensloop bij zijn slaapzak te doen. Kordaat rukt mijn zoon de Jip en Janneke-sloop van zijn dekbed, wat mij een aarzelend ‘Zou je dat nou wel doen?’ ontlokt. (Veel later, in het kamphuis in Ermelo, komt – ergens strak onder de slaapzak opgevouwen – toch een zorgvuldig uitgekozen, stoere racewagensloop tevoorschijn. Maar toen was het leed al geschied.)

In de loze minuten die er kennelijk altijd moeten zitten tussen het instappen en het wegrijden van bussen met schoolkinderen (beetje zwaaien alvast, gebaren dat hij niet meteen aan zijn zakken met snoep moet beginnen), neem ik met een geplaagde leerkracht het verloop van de komende dagen door. ,,De eerste nacht is altijd het ergst”, zegt hij, met mathematische zekerheid. ,,Als we die eenmaal hebben gehad, is het ergste achter de rug.”

Voor de begeleiders is zo’n schoolkamp een driedaagse veldslag, waarop de oorlogswetten van toepassing zijn. Voor de dertig leerlingen uit groep 8 van mijn zoon – onder wie een overschot aan wat ik, even los van moderne diagnoses, eufemistisch levenslustige jongetjes zou willen noemen – was eigenlijk een vorm van één-op-één begeleiding wenselijk geweest. Maar omdat ook het onderwijs het niet gemakkelijk heeft, is men niet verder gekomen dan een team van negen man/vrouw. Dat is minimaal om de eerste nacht door te komen, begrijp ik van de leerkracht. Maar het korps Veluwezoom houdt politie te paard achter de hand. De tweede nacht kan de vermoeidheid van de eerste doorwaakte nacht worden geoogst en is voor de begeleiding het ergste achter de rug.

De aanvechting die mijn eega – meerdere keren per uur – heeft om ‘even om een hoekje te willen kijken’ is mij – mede na dit verhelderende gesprekje – vreemd. Ik spreek mijn zoon pas weer op vrijdagmiddag telefonisch, vanaf mijn werk, als hij net door zijn moeder in bad is gezet om drie dagen aangekoekt vuil van zijn lijf los te weken.

Zoals gewoonlijk beantwoordt hij de vraag ‘of hij het leuk heeft gehad?’ door in hoog tempo al het leed dat hem is overkomen op weinig beknopte wijze samen te vatten. Op de glijbaan in het zwembad was iemand die te kort achter hem naar omlaag gleed, met zijn voet op zijn rug terechtgekomen, wat een imposante blauwe plek had opgeleverd. Verder had hij al op de eerste dag zijn voet verstuikt, was zijn grote teen opgezwollen door een pijnlijke ontsteking en…

,,Zeg nou ook dat je het heel leuk hebt gehad”, hoor ik mijn echtgenote, die bij haar werkgever ook de public relations in haar pakket heeft en haar werk graag mee naar huis mag nemen, op de achtergrond roepen.

Ja, dat wel natuurlijk. Maar hij was ook blij dat hij weer thuis was, want daar konden ze in zijn slaap tenminste geen tandpasta meer in zijn neusgaten smeren.

Ook in de tweede nacht bleef het in Ermelo kennelijk nog lang onrustig.

 

Uit de krant van 27 mei 2008.