stressvrijekerstwebHet woord hysterisch wil ik niet in de mond nemen. Dat doet mijn vrouw wel, als ze het verhaal in de dagen daarna vertelt aan iedereen die ook maar een spoor van interesse toont. Licht geagiteerd, zou ik zelf mijn gemoedstoestand willen omschrijven, als ik me bij het veertiende tuincentrum in een vieze motregen en in het schemerduister een weg baan door een woud van aangevreten, slaphangende, zwaarkalende en scheefgegroeide kerstbomen, op zoek naar dat ene volmaakte exemplaar dat in onze huiskamer moet worden opgetuigd. Het kan zijn dat ik – als uitgerekend op dat moment mijn eega belt met de vraag of het nog een beetje lukt – mijn stem enigszins verhef met de uitroep: “Volgend jaar nemen we een kunstboom!” Waarna ik de mededeling van mijn wederhelft dat ik dan niet meer thuis hoef te komen, voor onverschillige kennisgeving aanneem.

De aankoop van de kerstboom is een cadeautje dat ik in de regel bewaar voor de dag na sinterklaas. Maar omdat sinterklaas dit jaar op zondag valt en er in de eerste dagen van de week helemaal niks van komt, is het dit keer al donderdag als ik me voor een eerste – oriënterend – bezoek meld bij mijn favoriete kerstbomenwederverkoper. Vorig jaar was hij de laatste die ik bezocht – na weer zo’n droeve tocht langs allerlei tuincentra – waarna de man onder mijn moedeloze ogen een net losknipte waaruit zich de ideaal gelijnde kerstboom ontvouwde. Maar dit keer wordt zijn plek ingenomen door een vrouw (zijn vrouw?) die me na een eerste, weinig hoopvolle ronde langs de uitgestalde bomen meetroont naar de in netten verpakte exemplaren, en met haar beschermende handschoenen de één na de ander overeind hijst, openknipt en onder mijn laatdunkende gelaatsuitdrukking weer laat vallen.

Na de zevende kerstboom vinden we het allebei tijd voor een pauze. “Nou, hier moet er toch wel eentje bijzitten”, zegt de vrouw, al heel wat minder opgewekt dan ze me begroette. Voor de kritische kerstbomenkoper is dit het moeilijkste moment. Ik steek – om tijd te winnen – mijn handen in de zakken van mijn jas en mis daar de vertrouwde aanraking met het leer van mijn portemonnee. Mijn gezicht klaart op. “Portemonnee vergeten! Ik kom vanmiddag nog wel even langs!” Ze kijkt me na als iemand die een geliefde-voor-één-nacht de deur achter zich ziet dichttrekken.

De dag daarop moet ik voor een cursus zo’n zeventig kilometer van onze woonplaats. Op de terugweg verlaat ik halverwege de snelweg, met het vaste voornemen om bij elk tuincentrum dat ik tegenkom even vluchtig te kijken of ‘mijn’ boom erbij staat. Personeelsleden ontloop ik, of groet ik slechts vluchtig met de mededeling dat ik eerst even rondkijk. Ik ben een man met een missie, en ik heb haast. Wat zoek ik precies? Een boom in een pot, ongeveer net zo groot als ik (1.95 meter) en gelijnd als de klassieke Donald Duck-kerstboom: breed van onderen en dan geleidelijk naar boven lopend in een rechte piek. Het probleem zit hem in de pot en in de lengte (de meeste boompjes zijn te klein), maar ook in de opbouw. Een enkel exemplaar dat wel aan de lengte-eis voldoet ziet eruit alsof het al sinds juni op sterk water staat.

Op het moment dat mijn eega me voor de tweede keer belt, ben ik al vijftien kilometer voorbij onze woonplaats gereden, dreigt het pikkedonker te worden, zijn mijn brillenglazen ondoorzichtig van de motregen en mijn handen rood opgezwollen door de langdurige confrontatie met scherpe naalden en hars. “Dan gaan we morgen toch samen, als het nu niet lukt?”, zegt ze flemend. Nog steeds vind ik dat ik niet hysterisch klink, als ik uitroep: “Morgen! Dan is het zaterdag! Weet je hoe druk het dan is, gek!” Om na haar op verzoenende toon uitgesproken ‘Kom nu toch maar naar huis’ nog vier keer rond het exemplaar te draaien dat ik geïsoleerd van de rest heb weggezet (in de hoop op nog een betere boom), en dan met de moed der wanhoop naar de kassa te lopen.

De dag erop probeer ik mijn eega ervan te overtuigen dat ze de zware pot niet op een hol plastic bord in de rieten mand moet zetten. Eerst in alle rust, maar later met wat meer overredingskracht. En zijn er wel genoeg lichtjes? Wordt het niet ook eens tijd om die oude ballen te vervangen? En zou je die niet…

Ik word met mijn dochter naar een basketbalwedstrijd in den vreemde gestuurd, met het uitdrukkelijke advies om pas weer thuis te komen als de boom is opgetuigd.

Wie is hier nou hysterisch?

 

Uit de krant van 20 december 2004.