kiranAlles draait om public relations, tegenwoordig. Dat hoef ik mijn zoon niet uit te leggen. Dat voelt hij zelf wel aan. Op vijftig meter van ons huis zwaait hij – zodra hij mij in het oog krijgt – met een lichtblauw boekje, gestoken in een plastic hoes. “Ik heb een goed rapport! Ik heb een goed rapport!” De boodschap schalt door de straat en gaat moeiteloos door het dubbele glas waarachter ik sta opgesteld. De bejaarde buren van de overkant – die wel het geluid, maar niet de inhoud horen – schakelen over op de regionale rampenzender, voor het laatste nieuws.

Hijgend valt hij met de deur in huis. “Ik heb een goed rapport! Vanmiddag kunnen we een cadeau voor me kopen.” Zijn voorjaarsrapport is voor 99 procent gelijk aan zijn herfstrapport, met als enig subtiel verschil dat de 6,5 voor schrijven is veranderd in een 6+. Is dat een vooruitgang of een achteruitgang? Ik denk het laatste, maar bij public relations speelt dit soort feiten geen enkele rol. Als de boodschap er maar ingepompt wordt. Ik heb een goed rapport! Ik kan niet anders dan delen in de vreugde en mag later op de dag mijn pinpas beschikbaar stellen voor de aanschaf van een angstaanjagende Lego-bionicle.

Zijn onderwijsloopbaan speelt zich voornamelijk af in de schaduw van iemand die vier klassen hoger zit. Hij is niet gezegend met de passie van zijn zus (net twaalf geworden), die laatst in een vriendenboekje melding maakte van het feit dat één van haar hobby’s ‘Hoge cijfers halen’ is. Zelf zorgt hij ervoor dat alles in de categorie ruim voldoende valt – alleen voor bijbelse geschiedenis en het geestelijk lied scoort hij respectievelijk een 8 en een 10, maar in deze geseculariseerde samenleving speelt dat toch geen enkele rol – en als ik hem aanspoor om nóg beter zijn best te doen, zegt hij: “Waarom zou ik?” Met een goede pr is dat helemaal niet nodig.

Zijn gevoel voor public relations begint met het creëren van een verwachtingspatroon bij het ouderlijk gezag dat ontzettend laag is. Als er aan tafel wordt geïnformeerd naar cijfers die die dag zijn behaald of toetsen die moesten worden ingeleverd, trekt hij in de regel een begrafenisgezicht en hult hij zich in allerlei vaagheden. Nee, geen cijfers, gelooft hij. Of toch? Nou, hij weet het niet meer zo goed. Zou kunnen. Maar wat dat cijfer nou precies was? Blaadjes met rekenopgaven die door de dienstdoende juf bij een eerste oogopslag voornamelijk met rode pen lijken te zijn ingevuld, laat hij subtiel op de salontafel slingeren.

Bij het oefenen van de tafels van 3 en 4 – nog een favoriete bezigheid tijdens het avondeten – geeft hij na secondenlange stiltes waarin hij aan het hoofdrekenen slaat, de meest bizarre antwoorden. “6 x 3? Hmmmmmm even denken.” Ogen draaien naar binnen, mond vertrekt tot een streep en er verschijnen van die angstaanjagend diepe fronsen die ook het voorhoofd van Einstein zo konden tekenen. “22”, zegt hij dan.

Als op zijn rapport dan later voor rekenen gewoon een 7+ staat, wordt hij door ons bewierookt alsof hij net opnieuw de relativiteitstheorie heeft uitgevonden. Het ‘Ga zo door! Je doet goed je best’ van de juf wordt gespeld als een uit de hemel gezonden boodschap.

Als het op school allemaal in orde is, heb je geen pr nodig. “Best wel goed”, vertelt zijn zus tegen iedereen die vraagt wat haar Cito-score was. Om – als wordt aangedrongen op een nadere toelichting – bijna gegeneerd ‘550’ te mompelen. Hoger kan niet. “Maar ik had in totaal nog wel 18 fouten”, verontschuldigt ze zich.

Mijn zoon pakt dat anders aan. Twee dagen na zijn rapport met de 6+ voor schoonschrift, komt hij thuis met zijn werkboek ‘Schrijven in de basisschool 4B’. Juichend laat hij ons op de laatste bladzijde een 6,5 zien.

Het is weer tijd voor een cadeau.

 

Uit de krant van 15 maart 2004.