021Normaal laat hij zich entertainen door een constante mix van computer, televisie en dvd’s en manoeuvreert hij op zijn verrijdbare Ikea-krukje tussen legodozen, dominobanen en het voetbalspel. Nu zit hij, klemvast tussen mij en iets te dikke mevrouw met twee kinderen, op een houten bankje te kijken naar een uitbundig geschminkte meneer die jongleert met zes ballen. Als die klaar is, komt er een mevrouw in een zijden jurkje die ondersteboven aan een traphekje hangt. Dan een poes – strikje om de nek – die voorzichtig over twee draadjes loopt. Het moet een klap zijn voor alle liefhebbers van de romantiek uit de Dik Trom-boeken. Maar eerlijk gezegd had mijn zoon van tevoren al gedacht dat een bezoekje aan het circus voor hem tijdverspilling zou zijn.

In mijn aankondiging had ik nog wel iets van die oude-jongensboeken-euforie gelegd. ,,Ik heb kaartjes voor het circus!” De lucht van zaagsel, tijgerstront en muf zeildoek stroomt al in mijn neusgaten. In mijn gedachte zie ik de man van de kassa zich snel omkleden om als trampolinespringer de piste te betreden. En daarna als goochelaar. Om na afloop als palensjouwer de tent af te breken. En voort gaat het weer. Een volgende stad. Een nieuwe voorstelling.

Met mijn dochter was ik al vaker geweest, maar met mijn jongste nazaat zou ik mij voor de eerste keer begeven onder ‘het hooggeëerd publiek!’. Het verwachte gejuich van mijn zoon blijft uit. ,,Circus? Wanneer is dat dan? En hoe laat?” Hij kijkt er zorgelijk bij. ,,En hoe lang duurt dat? Het is toch niet op zaterdagavond? Want dan kijk ik altijd mijn vaste programma’s.” Een agenda heeft hij nog niet. Zijn leven wordt gestuurd door de Vara-gids.

Met de plaatsbewijzen die op een krantenredactie altijd rijkelijk binnenstromen ben ik flexibel. Uiteindelijk kiezen we voor de voorstelling van zondagmiddag 14.00 uur, als er op tv toch bar weinig te beleven schijnt te zijn. Hij heeft zich voorgenomen om er voor mij een fijne middag van te maken. Met de oprechte verbazing van iemand die ontdekt dat amusement ook in drie dimensies is te bewonderen let hij vooral op wat er rond de verschillende acts gebeurt. Het gesleep met het zeildoek in de piste, als de acrobaten worden afgewisseld door de paarden. Het gestroomlijnde opbouwen van de tijgerkooi. Het rammelende orkestje in de hoek dat zich bij ingewikkelde partituren verveeld laat vervangen door een cd’tje. Allemaal zaken die een gewiekste televisieregisseur met zijn hightech-apparatuur normaalgesproken voor mijn zoon verborgen houdt.

Dierenactivisten hebben in de dagen voor het circus de aanplakbiljetten voorzien van een sticker met ‘afgelast’, als protest tegen het optreden van levende have in de voorstelling. Mijn zoon en ik hebben andere redenen om poezen, paarden en tijgers te weren uit de piste. Ze zijn er niet geschikt voor. Een tijger een pirouette laten draaien voor een stok met een lapje vlees, paarden op het geluid van een zweep de andere kant op laten lopen en poezen (voor een poezensnoepje) op een hekje laten springen, daar kwam je aan het begin van de vorige eeuw nog wel mee weg. Maar dat kan nu echt niet meer. Het ontbreekt de beesten aan het vermogen en de motivatie om er iets moois van te maken. En apies kijken doen we wel ergens anders. Dik Trom had nog nooit een olifant in het echt gezien. Maar alle circusbezoekers in ons rijtje hebben een gezinsabonnement op de dierentuin.

Mijn zoon vind het Rad des Doods en het razendsnel rondrijden van twee motoren in een ijzeren bol het mooist. Het is ouderwets, maar spannend entertainment, dat voor hem nog het meest lijkt op de gekte in ‘Jackass, the movie’. En een tijger of een olifant ziet hij het nog niet doen.

Wat ik zelf het spannendst vond aan het circus? Wat mijn zoon ervan zou vinden.

 

Uit de krant van 27 februari 2007.