Maerklin-Miniaturwunderland_620Het bericht dat Lego een paar honderd man op straat zet omdat de jeugd van tegenwoordig liever achter de computer kruipt dan plastic steentjes op elkaar stapelt, haalde laatst nog alle kranten. Maar dat mijn zoon moet opgroeien in een maatschappij waarin de modelspoorbaan uit vrijwel alle speelgoedzaken is verdwenen, is één van de verzwegen schandalen van deze tijd. Treinliefhebbers zoeken tegenwoordig hun toevlucht tot het alternatieve circuit van de speciaalzaken, waar je voor de vitrines met locomotieven vooral kerels van middelbare leeftijd aantreft met de blik waarmee hun soortgenoten zich in de duistere krochten van het internet ophouden.

Het meest ongelukkig met die ontwikkeling zijn de speciaalzaken zelf. Want wie vroeger in de speelgoedwinkel middels een beginnersset (vier rechte rails, acht kromme, een locomotiefje en drie karretjes) vertrouwd raakte met het modelspoorwezen, werd later als vanzelf in de armen van de specialist gedreven om de baan verder uit te bouwen. Nu groeit er een complete generatie op waarvoor het kenmerkende geluid en de lucht van een locomotiefje dat over de rails snort, net zo vertrouwd is als de lokroep van de dodo.

Maar zover zal het bij mij thuis niet komen. Op de zolder van mijn schoonmoeder vond ik laatst een vergeten treinset uit de jongelingsjaren van mijn zwager; een locomotief van het Franse merk Jouef, een aantal bijbehorende wagons en een paar meters rails. Oude sentimenten kwamen boven. Zelf heb ik een belangrijk deel van mijn jeugd versleten voor een Märklin-baan, die ik op mijn zestiende in één van de vlagen van verstandsverbijstering die de pubertijd kenmerken, verpatste om de aanschaf van een paar leren laarzen en een oranje Tomos te financieren. (De gevolgen waren verschrikkelijk: de brommer reed ik een week later met een borrel te veel op total loss tegen een auto en de laarzen versleet ik, als ridder te voet zonder brommer, binnen een paar maanden.)

Op mijn eigen zolder bouw ik momenteel – pal naast de computertafel, dat nog wel – de erfenis van mijn zwager uit tot een treinbaan met eeuwigheidswaarde, om mijn nazaat (tweeënhalf inmiddels alweer) vertrouwd te maken met het Nederlandse cultuurgoed dat net zo bij de opvoeding hoort als knikkeren, slootje springen en het doornemen van alle delen van de Kameleon.

Nou ja, Nederlands cultuurgoed…

Het modelspoorwezen heeft nog steeds een hoog Zwarte Woud-gehalte, zo merkte ik toen ik de halve krokusvakantie doorbracht in de eerder door mij zo badinerend beschreven speciaalzaken. Niet alleen als het gaat om het materieel, ook bij het vormgeven van de baan kun je niet om de neo-romantische bouwstijl van het Zuid-Duitse platteland heen. Dominant op deze markt zijn de Gebroeders Faller GmbH uit Gtenbach (jawel, in het Schwarzwald).

De afgelopen week heb ik aan de hand van hun bouwdozen gewerkt aan een schaalmodel van het station van Göglingen en een evangelische Dorpskirche, zo’n suikerwit geval met een okergroene pompoen op de toren waarin de dominee onder zijn toga nog een lederhose draagt. In voorbereiding is nog een machinefabriek, die met de laslicht-module 640 (‘niet meegeleverd’) en een rookgenerator (‘model Seuthe Nr. 100 – niet meegeleverd’) straks de wolken moet uitbraken die in het Ruhrgebied de gemiddelde leeftijd aan de lage kant houden.

Mijn echtgenote verlangt inmiddels al terug naar de tijd dat een arbeider zijn weekloon er nog gewoon in de kroeg doorheen joeg. Want als volwassene met een pinpas voel je je in een treintjeszaak toch een beetje als een padvinder die met een gevonden portemonnee een snoepwinkel betreedt. Je weet dat het niet deugt, maar de aandrang is sterker dan jij. Met het bedrag dat is gaan zitten in nieuwe locomotieven (één heb ik er inmiddels verspeeld omdat die zichzelf van de tafel lanceerde op een traject dat nog onder constructie was), flexibele rails, elektrische wissels, spoorbruggen, tunnels en lintbebouwing, had Lovers de Nederlandse Spoorwegen de definitieve genadeklap kunnen geven.

Toen ik gistermorgen om acht uur mijn zoontje de trap op hoorde stommelen in de richting van deze goudader en na enige tijd zijn triomfantelijke kreet: ‘Pap, ik heb de trein aangezet!’ naar omlaag schalde, stelde ik het record ‘opstaan op zondagmorgen’ op spectaculaire wijze scherper. En het zat er al een tijdje aan te komen, maar toch schrok ik er nog van toen ik het mezelf tegen hem hoorde zeggen:

“Afblijven! Dat is niets voor kinderen.”

 

Uit de krant van 22 februari 1999.