‘Het paradijs voor toeristen, de hel voor fietsers’, staat er op de ansichtkaarten die in de omgeving van Bourg d’Oisans worden verkocht. En omdat de mens geneigd is tot alle kwaad – en daarmee de hel moedwillig verkiest boven het paradijs – fiets ik een dag na aankomst op camping Belledonne met een hartslag van 178 maar meteen voor de eerste keer de Alpe d’Huez op.
Het grote lijden wordt in de Tour de France vastgelegd door cameralieden op motoren. Voor ons, ploeterende liefhebbers, staat in de één na laatste van de 21 beroemde bochten van de Alpe een fotograaf van Photo Breton. Hij kiekt je door inspanning vertekende gelaat en reikt je daarna een kaartje aan met het referentienummer waarmee je het bewijs van je sportieve overmoed kunt aanschaffen: AP4B2512 staat er op het mijne. En via www. photobreton.com is je deerniswekkende evenbeeld ook op internet te bekijken.
Het is anderhalve week voordat de Tour een tijdrit op ‘onze’ berg heeft gepland, maar de eerste supporters hebben zich al ingegraven op de mooiste plekjes. Als ik de dagen daarna nog een paar keer de berg op fiets, verandert het groeiende leger campers en partytenten de hellingen in een decor dat past bij de Elfstedentocht en het carnaval beneden de rivieren.
In het dal speelt het campingvolk de Tour na. En wat is de Tour? De Tour is lijden. Met een lange ij. Op de hellingen van de Col du Glandon, de Col de la Croix de Fer, de Col du Télégraphe, de Col du Galibier, de Col du Lautaret en Les Deux Alpes wordt de hel met overgave beleefd en kom ik al anderhalve week lang steeds dezelfde gezichten tegen van mannen met twintig kilo overgewicht en een klimervaring die niet verder reikt dan het kopje van Bloemendaal. Zij zwelgen hier, in de schaduw van hun fietshelden uit de Tour, in het grote lijden.
De camping verandert in een rennerskwartier. Op de waslijntjes hangen de wielerbroeken uit te dampen, bij de waterplaatsen staan de uitgedroogde bidons in het gelid te smachten naar vocht en voortenten veranderen in wielerwerkplaatsen waar wordt gesleuteld aan tandwielen, banden worden geplakt en stuurlinten worden gewisseld. De meeste vrouwen en kinderen slijten – ook met een lange ij – hun dagen rond het zwembad. Want fietsen is toch vooral een mannensport. Als je met vrouwen over het grote lijden wilt praten, kom je altijd op hun bevallingen uit. Ze vinden het niet rationeel om met een paar duizend man die er lichamelijk niet klaar voor zijn, een berg op te fietsen.
Met een zekere huivering dulden wij dan ook dat er op de dag voordat de tijdrit wordt verreden een vrouwelijk lid van ons reisgezelschap meefietst als wij mannen (mijn fietsmaat en ik) mijn 12-jarige dochter willen inwijden in het grote lijden op de Alpe d’Huez. Maar de vrees dat onze missie halverwege strandt op het veto ‘onverantwoord’ blijkt ongegrond als deze chaperonne na de eerste paar honderd meter (met een stijgingspercentage van veertien procent) hoofdschuddend weer naar beneden fietst. De rest van de klim naar 1860 meter hoogte hebben wij dus – na de gemakkelijke belofte dat we onmiddellijk teruggaan als het grote lijden bij de 12-jarige toeslaat – de vrije hand.
Na de steilste bochten 21 tot en met 17 laten we mijn dochter even uitpuffen, maar daarna moet ze weer voort, door de haag van enkele honderdduizenden supporters die alles met een paardenstaart nog fanatieker aanmoedigen dan de rest van de stumpers die omhoog kruipt. We hebben haar al in een origineel Alpe d’Huez-wielershirt gehesen en als ze de tocht volbrengt, krijgt ze de bijpassende broek er ook nog bij. Ze mag verder – want wij zijn geen onmensen – ook nog rusten in bocht 12, bocht 7 en bocht 4. Maar opgeven is er niet bij. Dat gezichtsverlies kunnen wij mannen ons niet veroorloven.
Ik rijd naast haar met een gangetje van acht kilometer per uur, als we voor de top nog één hindernis hebben te nemen. Wanneer mijn dochter met een rood hoofd en van inspanning vertrokken gelaatstrekken bocht 2 nadert, duikt tussen honderden andere fietsers Photo Breton op. En als we voor het thuisfront beneden iets niét kunnen gebruiken, is het wel het ultieme bewijs van haar lijden. Ik rijd een paar meter naar voren, zie de man zijn camera heffen en hem, na een snelle blik door de zoeker, weer laten zakken als hij de gek ontwaart die de dag ervoor in bocht 2 een cameraatje uit de achterzak van zijn wielershirt haalde om – voordat hij zelf op de foto kon – met zijn laatste krachten een kiekje te maken van de verbijsterde fotograaf.
Zodra ik terug ben van vakantie, kan de medewerker van Photo Breton zichzelf bekijken op www.dickvanderplas.nl.
Uit de krant van 26 juli 2004.
Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.