Met de SGP en de drumfanfare in ons dorp, vind ik dat vrouwen niet per se overal bij aanwezig hoeven te zijn. Dus de eerste whiskyproeverij waarvoor ik ben uitgenodigd, zie ik graag als een mannenaangelegenheid, leg ik uit aan mijn eega, die als gevolg van de verwildering van onze samenleving ook een invitatie heeft ontvangen.
,,Jij houdt helemaal niet van whisky”, smaalt ze, zelf wel een geregelde inneemster. ,,Argumenten doen er niet toe, als principes in het geding zijn”, werp ik tegen, maar in tegenstelling tot de mannenbroeders van de SGP en de leden van de lokale drumfanfare heb ik thuis niet veel te vertellen.
Nu is het waar dat ik niet van whisky houd. Ik ben meer een liefhebber van een goed glas trappistenbier of een lekker wijntje. En er zijn gelegenheden bekend waarop ik me smalend heb uitgelaten over ‘het bocht dat ruikt naar het spul waarmee mijn moeder de ramen lapt’ en in de regel ook zo smaakt. Edoch, diep in mijn hart beschouw ik het als een gemis, dat ik niet met gelijkgestemden – liefst bij een knapperend haardvuur en met een goede sigaar – over de bijzondere eigenschappen van zeldzame single malts en excentrieke Schotse functionarissen van obscure distilleerderijen kan filosoferen.
Wat dat betreft loopt mijn eerste whiskyproeverij op een desillusie uit. De meeste van die idyllische bedrijfjes blijken in handen van een multinational die vrijwel de gehele alcoholproductie aanwendt om er meer dan honderd miljoen flessen Johnny Walker mee af te vullen. Maar ik leer ook dat het de kunst is om net dié paar vaatjes te bemachtigen die worden achtergehouden om, na jarenlange rijping, in het glas van de echte liefhebber terecht te komen.
Zo worden wij op de proeverij ontvangen met een privé-editie Caol Ila 13y, Cask Strenght 58 procent, waarvan wereldwijd slechts 150 flessen in omloop zijn. Excuses, inmiddels nog maar 149. Daarna worden wij door onze gastheer – de in een imposant Schots tenue gestoken Marcel Bol, een whisky-importeur uit Akersloot die dankzij zijn kennis van het product is onderscheiden met de titel Keeper of the Quaich – geleid door een opstelling van nog eens zes glazen die zijn gevuld met ‘single casks’: whisky’s die uit een en hetzelfde vat afkomstig zijn en dus uniek van smaak.
Zoals de Glen Grant uit 1973, die wij in het glas besnuffelen, licht kantelen en langzaam ronddraaien om te zien hoe hij blijft ‘hangen’, dan puur proeven en vervolgens nog eens na een paar druppels water te hebben toegevoegd, om de smaak wat te laten loskomen. Dan is het de beurt aan ons, om vrijmoedig te uiten wat onze smaakpapillen doorgeven. Bij de Caol Ila 13y, las ik in de uitnodiging, leidde dit bijvoorbeeld tot proefrapporten met zinsneden als ‘eerst peperig, vettig, hooi, heide, licht rokerig, hout, oliepakken en prettige nadronk’, waardoor het mij voorkomt dat er in dit gezelschap niet vreemd wordt opgekeken van een beetje vrij associëren.
Toch zie ik de Keeper of the Quaich de wenkbrauwen licht fronsen als ik, na mijn imposante neus in een Dalluaine uit 1974 te hebben gestoken, het eerste roep wat er in mij opkomt:
,,Glassex!” (Voor de niet-kenners: een multi-reiniger voor keuken en badkamer.)
Of, na een Mortlach uit 1991:
,,Het nachtverblijf der kleine roofdieren!” (Zo heb ik een hoofdredacteur de atmosfeer in een vergaderzaaltje met ongewassen journalisten eens horen beschrijven.)
En, na een Longmorn uit 1988:
,,Een volle Tena Lady!”
Na opnieuw een lichte aarzeling en herhaald snuiven moet onze gastheer erkennen dat er wel wat ‘azijnerigs’ in valt te ontdekken. Dat geldt ook voor de opmerking van een andere aanwezige – een vermaard CDA-raadslid – dat ik met deze omschrijving mijn echtgenote (die even verderop nietsvermoedend aan haar glaasje nipt) ernstig in verlegenheid heb gebracht.
Dat is nu het voordeel van een fractievergadering van de SGP of een oefensessie van de drumfanfare in ons dorp. Daar kun je als man tenminste vrijuit praten.
Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.