verkeersdiploma082Een meter of twintig zijn we onderweg, als ik mijn eerste ingreep noteer. Door mijn hand met kracht op zijn schouder te drukken, voorkom ik dat mijn zoon wordt geplet door de bus van lijn 32, die voorbij de stoeprand dendert waar mijn jongste nazaat net vanaf wilde fietsen. ,,Gezakt”, constateer ik. ,,We kunnen wel weer terug.” In zijn gehuil van protest zit niks van de deernis van iemand wiens leven net gered is. ,,We zijn nog niet eens begonnen!”

Wat is er aan de hand als leerlingen van groep 7 van de basisschool op de fiets opeens massaal hun hand uitsteken bij het links- en rechtsaf slaan? Als ze stoppen voor haaientanden, afremmen bij zebrapaden en keurig voorrang geven aan verkeer van rechts? Deze verschijnselen doen zich maar een paar weken per jaar voor, niet helemaal toevallig in de aanloop naar het praktijkexamen verkeer. Na mijn successen als hoofd opleidingen, sectie typecursussen, in ons gezin, ben ik ook als vrijwilliger aangewezen voor dit educatieve project: ,,Jij houdt toch zo van fietsen? Komt dat even mooi uit.”

Ik houd inderdaad van fietsen, maar al na een meter of honderd heb ik in de gaten dat ik voor deze discipline niet echt in de wieg ben gelegd. Geef nooit autorijles aan je eigen vrouw, is een ongeschreven regel in het handboek voor onbekommerd gezinsgeluk. Daar mag, wat mij betreft, nog een regeltje bijkomen. Ga nooit met je zoon oefenen voor het praktijkgedeelte van het verkeersdiploma.

Het theoretisch examen kan tegenwoordig worden gepraktiseerd op internet, waar ik zelf vooral fouten maak in situaties met voetgangers. Deze verkeersdeelnemers zijn vogelvrijer dan ik had gedacht. Behalve op zebra’s hoef je je als fietser, bromfietser of automobilist vrijwel niet om deze ondersoort te bekommeren. En de lankmoedigheid die ik in het dagelijks leven ten opzichte van deze vorm van langzaam verkeer nog wel eens aan de dag leg, wordt in de oefenexamens van Veilig Verkeer Nederland genadeloos afgestraft.

De praktijk kan alleen in de praktijk worden onderwezen. We zijn op weg naar het oefenparcours van vijf kilometer, dat straks ook bij het examen moet worden afgelegd. Het begint bij het Marktplein en trekt een cirkel door het dorp, met onderweg meer valkuilen dan in een weekje Temptation Island. Na honderd meter op de officiële route doet zich meteen al het gemis van een attribuut voelen: een megafoon. Hand uitsteken! Over je schouder kijken! Voorsorteren! Stoppen bij de streep!

Elke aanwijzing geldt als een ingreep, heb ik hem van tevoren duidelijk gemaakt. En elke ingreep is: gezakt! Maar hij gedraagt zich als een artiest op een eerste try-out, die weet dat het nog weken duurt voordat hij echt moet vlammen. Ontspannen, met één hand losjes aan het stuur, een beetje zwabberend, dan weer langzaam, dan weer hard, legt hij het parcours af, doof voor de lichtoverspannen functionaris die schreeuwend achter hem aanrijdt.

Bij volgende oefenbeurten gaat het iets beter, maar krijg ik ook te maken met fouten die een chronisch karakter hebben. Zoals het consequent vergeten om te kijken voordat hij zijn hand uitsteekt, vergeten voor te sorteren of halverwege het voorsorteren de stoeprand weer opzoeken. Hinderlijk is het ook dat vooral automobilisten voortdurend het ‘rijden maar’-gebaar maken, zodra we een voorrangskruising, rotonde of ander knooppunt naderen waar we volgens de reglementen eigenlijk moeten stoppen. De enkele keer dat iemand vergeet dit gebaar te maken, beroept mijn zoon zich – eenmaal bekomen van de schrik van de noodstop – op het gewoonterecht.

Het laatste praktijkrondje reden we gistermiddag. Een reeks lichte overtredingen, vier zware vergrijpen en twee bijna-doodervaringen, noteerde het hoofd opleidingen, sectie praktijkexamen verkeer, in ons gezin.

Vanmorgen om negen uur moet hij afrijden.

Blijft u vooral binnen, sluit ramen en deuren en stem af op de regionale rampenzender.

 

Uit de krant van 17 april 2007.