P1010147Alle aandacht gaat uit naar de 20 procent van de bevolking die werkloos is, maar de Spaanse recessie houdt ook huis onder de welgestelden. Javi – een kleine, tanige, noodgedwongen deeltijdfysiotherapeut van begin 30 uit Lliber – heeft zojuist gas gegeven op de flanken van de Alt de Pinarets en alleen door mijn 92 kilo uit het zadel te hijsen kan ik in zijn wiel blijven. ,,Dit wordt mijn dood”, hijgt mijn rentenierende vriend, als hij zich minuten later op de top bij ons voegt.

Jarenlang trapte hij doordeweeks eenzaam en alleen door het achterland van de Costa Blanca omdat al zijn fietsmaatjes aan het werk waren. Nu wordt hij elke avond gebeld door baanloze fysiotherapeuten, leerkrachten en bouwvakkers uit de vallei van Jalón die in hem ideaal gezelschap voor hun trainingsritjes zien. Altijd vrij en niet gewend om ‘nee’ te zeggen. Meer dan 15.000 kilometer stond er het afgelopen jaar op de teller van zijn racefiets. En hij kwam hier tien jaar geleden nog wel voor zijn rust.

Dankzij tv-programma’s als ‘Benidorm Bastards’ en ‘Dokters aan de Costa’ wordt de omgeving tussen Alicante en Calpe weer eens neergezet als de grootste Nederlandse bejaardenkolonie. Maar in de periode dat hij zelf neerstreek in het wijndorpje Jalón was hij een middenveertiger. Financieel onafhankelijk en klaar om zijn droom – vrij zijn! – werkelijkheid te laten worden.

Toen hij na een jaar nog vrij en onafhankelijk zat te wezen maar verder niet goed raad wist met zijn tijd, kwam ik met de gouden tip: koop een racefiets! De ideale manier om te integreren in een Spaanse dorpsgemeenschap. Hij werd lid van de Club Ciclista Xaló, later ook van die van het buurdorp Pedreguer, en reed na enige tijd met de besten mee omhoog. Want fietsen is niet moeilijk: als je alle tijd van de wereld hebt en veel kilometers kunt maken, word je er vanzelf goed in. En al die Spaanse mannetjes met wie hij op zaterdag en zondag in clubverband reed, waren op werkdagen actief in de makelaardij, het restaurantwezen, de wijncoöperatie of de zwembadenbranche. Mijn vriend reed in zijn eentje, in zijn eigen tempo, urenlang door het gebied dat professionele profploegen in januari en februari vanwege klimaat en landschap als het beste trainingsgebied ter wereld beschouwen. Hij was gewoon blij als ik, voor de aanspraak, eens een weekje overkwam om met hem mee te fietsen.

Tot de recessie kwam.

Dit keer stond niet ik maar zijn vriendin aan de oorzaak van een wending in zijn leven. ,,Als je nog eens iemand zoekt om mee te fietsen”, zei ze tegen elke werkloze bouwvakker, leerkracht, ober, wegwerker en elektricien, ,,dan moet je hem maar gewoon bellen. Zelf doet hij dat niet.”

Sinds die tijd gaat vrijwel elke avond de telefoon, in zijn casa tussen de wijnvelden. Al die kleine, magere, door werkloosheid tot het uiterste gedreven Spaanse mannetjes willen minimaal vier uur per dag met hem fietsen. Liefst zo hard mogelijk.

Als je bijna 56 bent en meer dan 15.000 kilometer per jaar wegtrapt, word je daar echt niet beter van. Integendeel. Dat merk ik in de februariweek dat ik een paar dagen met hem optrek. Nu ben ik niet meer de werkende vriend die op zijn ritjes voor wat aanspraak zorgt, maar die gek uit Nederland die hem óók nog eens komt uitwonen.

,,Misschien moet je elke maand een week lang de stekker van de telefoon eruit trekken”, opper ik voorzichtig op de top van de Alt de Pinarets, waar hij bijna bloedspuwend over zijn stuur hangt.

,,In elk geval zolang deze recessie duurt.”

 

Uit de krant van 17 februari 2011.