De in groepsreizen gespecialiseerde collega had het al voorspeld. De eerste dagen is alles rozengeur en maneschijn, daarna is er altijd wel iemand die de deksel van de emmer met stront schopt. Nou ja, hij zei het niet met zoveel woorden, maar hier kwam het in grote trekken wel op neer. En warempel, halverwege de week is het ‘half uur-incident’ een feit.
We zijn met een kleine vijftig abonnees van het dagbladbedrijf waar ik tot 1 maart in dienst was, voor een fietsstage van een week neergestreken in Mojácar, aan de Costa de Almería in Zuid-Spanje. Goed hotel, ruime kamers, fijne maaltijden, schitterend weer en een uitstekend geoutilleerde fietsschool – het Serge Baguet Bicycle Center – in de parkeergarage. Maar let op, zei mijn reisgenoot:
Na drie dagen regen ergert de helft van het gezelschap zich dood aan de lekkende kraan in de badkamer, is het restaurant een ordinaire vreetschuur en heb je helemaal niks aan die afgetrapte karretjes in de zompige kelder als er toch niet kan worden gefietst.
Ik kijk hem verbaasd aan, maar hij is er stellig in. ,,Heb ik al zo vaak meegemaakt.’’
Zes dagen lang rijden we onder begeleiding van onder anderen Belgische oud-profs langs de kust en door het heuvelachtige achterland. De neus kleurt rood onder onze helm, de witte heupen steken ’s avonds in de badkamer – als de wielerbroek wordt afgestroopt – scherp af tegen de gebruinde bovenbenen en kuiten. Het eeuwige leven kan ons gestolen worden, we zijn al in het paradijs.
De fietstochten kunnen zelfs mij – met mijn door de reisleiding voorgeschreven ‘minimum aan conditie’ – niet lang genoeg duren. In de loop van de ochtend strijken we met onze C-groep neer op een terras – soms voor tapas, vaker alleen voor een drankje – om tegen een uur of twee, drie – bij de nadering van het hotel – bij aanhoudende trek een eettentje aan de haven op te zoeken. De B- en A-groepen maken nóg langere ritten en zijn vaak pas na drieën in ons onderkomen terug.
En daarmee is het half uur-incident geboren.
De website waar deze groepsreis kon worden gereserveerd bood ongelukkigerwijs de mogelijkheid tot volpension. Voor een luttele zes euro per dag extra kan je niet alleen ’s morgens en ’s avonds maar ook tussen de middag net zoveel eten als je maar op kan. En de minderheid die deze optie had aangevinkt, is op dinsdag nu al twee keer de lunch (van 13.00 tot 15.00 uur) misgelopen.
De reisleiding besluit daarop de ritten van zowel de A-, de B- als de C-groep met een half uur te vervroegen om de volpension-minderheid toch aan zijn trekken te laten komen.
Waarom is dat nodig? Kunnen ze geen lunchpakket meekrijgen? (Ja, dat kan, maar toch…). Stopten ook de halfpensionners niet al bij het ontbijt hun zakken vol met bananen en cakejes voor tussen de middag? Komen we hier nu om te fietsen of om te lunchen? Hoe kan een mens de voorkeur geven aan een onbeperkte lunch van zes uur boven wat genoeglijke uren extra in de Spaanse buitenlucht? En is het ’s morgens om half tien bij de start niet veel frisser dan eerder in de week om tien uur?
Fietsers van C-niveau die graag een keertje wilden meerijden met de B-tjes kruipen in hun schulp. Stel je voor dat ze – ondanks het half uur extra – de groep met hun tempo zodanig ophouden dat de lunch toch niet wordt gehaald? Dan kunnen er bij onderlinge schermutselingen wel eens gewonden vallen.
Zo ettert het half uur-incident tot op de laatste dag van de fietsweek lekker door, tot grote tevredenheid van mijn in groepsreizen gespecialiseerde collega.
,,Heb ik het niet gezegd?’’
Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.