Wat eraan vooraf ging: we gaan op vakantie naar Italië en nemen mee: drie auto’s, drie caravans, drie gezinnen met – behalve onze eigen twee nazaten – drie neven van 17, 18 en 20 jaar oud. Wat nemen zij (altijd schuilgaand onder een Ali B-petje of gebreide muts) absoluut niet, nooit, never mee: een badmuts. En vind in die laars maar eens een camping met zwemparadijs waarin deze rubberen reserveschedel niet verplicht wordt gesteld.

Tachtig tot honderd uur heeft mijn jongste zus inmiddels besteed aan haar zoektocht op internet. Wij – het gezin van mijn andere zus en dat van mijzelf – doen niks. Bewust niet. Wij wachten, op het grimmige af, wat er in onze mailbak belandt. Uitgesproken is het niet, maar omdat haar zoons het fanatiekst tegen de badmuts (een knieval voor hun zelfrespect!) ageren, is het niet aan ons om deze onverkwikkelijke kwestie op te lossen. Onze dochter is sowieso geen zwemmer. En onze zoon gaat desnoods met een roze stola en een koksmuts het water in, als de reglementen dat voorschrijven. In zijn blote kont? Ook goed. De andere, wat gematigder neef, is eveneens bereid zich te schikken, al was het maar omdat hij zich thuis gedeisd moet houden sinds hij zich zonder medeweten van het ouderlijke gezag heeft laten voorzien van drie opvallende, Chinese tattoo’s op zijn onderarm.

Net voor de fatale datum van de Vakantiebeurs – als de rest van Nederland zich ook op internet begeeft om campings af te struinen – komt er witte rook uit de computer van mijn zus. Het is haar gelukt! Een badmutsloze camping, met lovende recensies op het internet en een digitale brochure vol vrolijke zwembadplaatjes waarop geen badmuts is waar te nemen. Wat dan wel? Uitsluitend jonge meiden van een jaar of 16, in strak gesneden bikini’s, waarvan mijn neven vermoeden dat deze een jaar of twee geleden op de gevoelige plaat zijn vastgelegd en dat de dames – want dat zijn het inmiddels – tot de vaste, geslachtsrijpe gasten van dit kampeerterrein behoren. Iedereen blij, derhalve.

Mails en faxen gaan richting Mario, en als die onbeantwoord blijven, waagt mijn zwager er ook nog wat telefoontjes aan. Maar de kleine gluiperd met die druipsnor – Mario wordt er in onze beleving niet mooier op – vermag niet op te nemen.

Mijn jongste zus heeft inmiddels in ‘reviews’ op internet gelezen dat dit de gebruikelijke werkwijze van het mannetje is. Je kunt mailen, faxen en bellen tot je een ons weegt, maar als dit vettige, naar salami riekende campingbaasje in april de luiken van zijn receptiegebouwtje haalt, schuift hij met zijn fatterig geschoende voeten de stapels smeekbedes van kampeerders opzij, wist zijn mailbak en vergeeft de spaarzame plekken op zijn badmutsloze paradijs aan zijn vaste, al net zo onbetrouwbare cliëntèle. Zo gaat dat, in dit pizzaland, de ‘reviews’ zijn daar duidelijk over.

Na nog dertig uur van moedeloos makend surfen vindt mijn zus nog enkele kampeerterreinen waarvan de eigenaar geen bezwaar heeft tegen een enkele los drijvende hoofdhaar in zijn pierenbadje, maar in geen van de gevallen lukt het om daar nog voor drie caravans – liefst naast het elkaar, want dan heb je nog wat grondoppervlak op die toch al niet ruim bemeten Italiaanse schijtcampings – een plekje te vinden.

Maar dan is daar, even onverwacht als een begrotingsoverschot onder het bewind van Berlusconi, een mail van Mario, onze Mario, de man die in commentaren op internet en – ik geef het eerlijk toe – ook in onze beleving een klein beetje symbool stond voor die hele vermaledijde toeristische sector in deze ten onrechte tot de EU toegelaten boevennatie.

Wat schrijft ie, wat schrijft ie, deze moedige strijder tegen de badmutsgestapo? Dit vaatje gulle gastvrijheid, deze heerlijke zuidelijke charmeur, met zijn prettig losse manier van zakendoen?

Even wachten, even wachten. Excuses, excuses, bladiebladiebla, helaas zijn al onze plekken voor het komende seizoen al toebedeeld aan onze vaste…

Zei ik het niet?

Corrupte spaghettivreter!

 

Uit de krant van 20 januari 2009.