Vanaf mijn plek achter de ontbijttafel zie ik de buurman aankomen. Hij loopt wat voorover gebogen, met sjokkende tred en houdt pal voor ons raam stil. Dan haalt hij zijn kunstgebit uit zijn mond, likt een etensrestje van het gehemelteplaatje en stopt het dan weer in zijn mond. Als ik m’n bordje muesli van me af schuif (wegens even geen trek), vervolgt hij doodgemoedereerd zijn weg.
En daar is ook de andere buurman. Een normaal postuur, goed in de kleding, maar wel weer die gebogen schouders en die vermoeide tred. Het opvallendste aan hem is de luier die uit zijn mond hangt. Hij heeft zich vastgebeten in de punt van het doek en de rest hangt als een witte vlag omlaag – een gedesillusioneerde onderhandelaar in een uitzichtloze Balkanoorlog.
Buurman nummer drie komt de hoek om. Als hij mij achter de ontbijttafel ziet zitten, stapt hij vanaf de stoep naar onze erker, balt beide handen tot vuisten en roffelt op het raam. Het gebonk gaat vergezeld van diepe keelklanken. Als zijn ogen niet zo opgetogen stonden, zou het een beangstigend tafereel zijn geweest. Nadat we onze hand ter begroeting hebben opgestoken, loopt ook hij door.
De buurmannen wonen in het fasehuis, bij ons om de hoek. Twee heel normale eengezinswoningen, die van binnen zijn doorgebroken maar er aan de buitenkant net zo kleurloos uitzien als alle andere in het rijtje. Alleen de bewoners vormen geen Familie Doorsnee. Tot enkele jaren geleden verbleven ze permanent in een grote zorginstelling, zo’n anderhalve kilometer verderop, met enkele honderden verstandelijk gehandicapten. Nu wonen ze onder begeleiding bij ons in de wijk, en lopen of rijden (bij het fasehuis hoort natuurlijk ook een busje) dagelijks naar de instelling voor therapie of andere activiteiten. Zoals een ander naar zijn werk gaat.
Het fasehuis is in alle opzichten een verrijking voor de buurt. Hoe vaak maak je het in een anonieme nieuwbouwwijk mee dat je, wanneer je de auto staat te wassen, de hand moet schudden van vijf verschillende buurmannen die blij zijn om je te zien? Met wie je woordenloze gesprekken voert over de belangrijkste thema’s van het leven: vreugde, verdriet en warme maaltijden. De meeste bewoners kunnen niet praten, maar maken hun bedoelingen duidelijk met gebarentaal waarvoor je geen opleiding tot doventolk genoten hoeft te hebben. Een tik op je schouder, een vinger die naar het oog gaat en een rechte streep over de wang trekt. Verdriet. Wat is er gebeurd? Een hand gaat met een flitsend gebaar van links naar rechts over de keel, als in een scne uit The Godfather II. Iemand overleden? Een knik, meer hoef je ook niet te weten. Een opgestoken hand als afscheid, en weg sjokt je gesprekspartner.
Ons huis ligt op de route naar de supermarkt, waar ze zelfstandig allerlei aanvullende boodschappen doen. Met dezelfde eenvoudige handgebaren vatten ze het assortiment van 15.000 verschillende producten samen. In zo’n flitsende Heineken-spot met van die plastic jongelui wordt de liefde voor het product geacteerd. De beste reclame vormt het gezicht van een fasehuisbewoner die zich met een flesje bier bij de kassa meldt.
Als je al een nadeel zou moeten noemen van een fasehuis om de hoek, is het dat de begroetingsrituelen zich niet beperken tot ons dagritme. Maar zelfs onze kinderen verblikken of verblozen niet meer als er in het pikkedonker opeens op het raam wordt gebonsd en door de half dichtgedraaide luxaflex de schaduw van een forse gestalte valt. Toen het gebonk laatst een kwartier aanhield en ik van de bovenverdieping naar beneden kwam om te kijken wat er aan de hand was, bleef de blik van de oudste (zes) stijf op de televisie gericht. “O, weer zo’n figuur uit het fasehuis”, zei ze, toen ik vroeg wie er voor de deur stond.
Toen heb ik mijn vader zelf maar binnengelaten.
Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.