264364320,,Net zo natuurlijk als de kinderwens is het vurige verlangen dat de nazaten op enig moment het ouderlijk huis ook weer verlaten. Een eerste logische stap daartoe, is de aankondiging dat ze niet meer mee willen op vakantie. Doorgaans als ze een jaar of zestien zijn.” Ik spreek deze zinnen op plechtige doceertoon uit tegen mijn twee neven van (bijna) 20 en 23, die zojuist blijmoedig bekend hebben gemaakt dat ze met ons (ja, ook met ons, want wij zouden deze zomer met hun ouders gaan kamperen in Frankrijk) mee op vakantie gaan. ,,Gezellig”, vinden zij. ,,Niet natuurlijk”, betoog ik nog maar eens.

Maar voor de regiefout die ten grondslag ligt aan onze zomervakantie, moet ik ook mezelf verantwoordelijk houden. Jarenlang heb ik me in stukjes als deze afgezet tegen ouders die hun vakanties afstemmen op de behoefte van hun kinderen. Die het gemak van het recreatieteam en het verwarmde zwembad met de zeven glijbanen verkiezen boven de educatieve waarde van een trektocht door de ruige Schotse hooglanden. En nu was ik het nota bene zelf, die voorstelde naar een vijfsterrencamping af te reizen met de gezinnen van mijn twee zussen omdat onze nazaten het zo goed kunnen vinden met hun neven.

De jongste neven, had ik daarbij voor ogen, van 15 en 17. Rustige kerels, geen in zeven sloten tegelijk-lopers. Beetje voetballen, stukje gitaar spelen, computerspelletje doen, beetje landerig rondhangen onder de luifel, waar ik met mijn boek en een biertje aan het bijkomen ben van een fietstocht door het hooggebergte. Na een half uurtje harmonieus zwijgende verveling hoor ik ze tegen elkaar mompelen: ,,Even zwemmen?” Dan weet ik dat er twee of drie instemmend knikken en met hun handdoek over hun nek richting de zeven glijbanen – ruim buiten mijn gehoorsafstand – sjokken. Als ze terugkomen nemen ze een colaatje en spelen, alweer in alle rust (het zijn geen grote praters), een potje Fifa 2008.

Ik ben opeens de regie kwijt over mijn eigen vakantie. Momenteel bevinden wij ons in de fase dat de neven zich buigen over de tentindeling, waarbij de oudste van 23 heeft bedacht dat hij met de jongste (toevallig onze zoon, tegen die tijd 12) het perfecte koppel vormt. ,,Lekker een beetje beesten, Steef”, mompelt de eeuwige student watermanagement tegen onze nazaat, die maar een bescheiden zetje nodig heeft om zijn gezonde verstand te verliezen. De op één na oudste neef ziet zichzelf – tot grote ongerustheid van mijn zus – wel in een tentje met zijn neef van net 17, van wie hij weet dat die na een paar biertjes een opmerkelijke karakterverandering ondergaat. De geleerden zoeken nog naar de overtreffende trap van ADHD, als mijn oudste neven het naar hun zin hebben.

Op mijn belangstellende ‘Waar komen die tentjes dan te staan?’, blijkt mijn eerdere aanspraak op de grootste van de drie beschikbare kampeerplekken opeens behoorlijk in mijn nadeel uit te pakken. Op weg naar onze eindbestemming zal in elk ingeslapen dorp waar wij onze drie caravans even langs de kant van de weg zetten voor een kopje koffie, de burgemeester de noodtoestand uitroepen. En elke camping zal korte metten maken met het reisgezelschap van bierende neven die over tentharingen struikelend en luid zingend rond een uurtje of vier hun tentje opzoeken.

,,Het is niet natuurlijk”, herhaal ik nog maar eens. ,,Jullie horen niet meer met ons mee te willen.”

Mijn protesten smoren in een verhitte discussie over de plek waar straks de frituurpan en de beertender moeten komen te staan.

Naast mijn satellietschotel, vrees ik.

 

Uit de krant van 4 maart 2008.