media_xl_832107Vergelijkingen met nog in leven zijnde verwanten dragen alleen boven de wieg een complimenteus karakter in zich. In de jaren daarna zijn ze uitsluitend bedoeld om de herkomst van slechte eigenschappen te duiden. Dus als ik – na vijf martelende minuten in een pashokje met een spijkerbroek die niet verder wil dan mijn bovenbenen en een T-shirt dat dankzij een neklabel op A3-formaat ergens halverwege mijn rug blijft steken – zichtbaar geërgerd voor de deur van de kledingzaak op mijn vrouw ga staan wachten, weet ik dat het niet complimenteus bedoeld is wanneer ze me voorbijloopt met een venijnig: ‘Je bent precies je dochter.’

Niet dat ze het niet geprobeerd heeft. Aan het begin van een mooie koopavond heb ik haar wel verwachtingsvol op de fiets zien vertrekken met haar oudste nazaat, zich zichtbaar verheugend op een paar uur snuffelen in kledingrekken, elkaar bewonderen voor de spiegel en daarna een cappuccino met warme apfelstrudel in een sfeervol grand-café. In de regel stond onze dochter dan binnen een half uur weer voor mijn neus omdat ze na de verplichte aanschaf van een kledingstuk dat niet op de gok door haar moeder kon worden meegenomen, haar fiets had gepakt en met een ‘Nou doei, ik ga alvast’ een bonte avond vol winkelplezier had afgebroken om voor haar computerscherm een stuk uit het Oud-Grieks te vertalen en tegelijkertijd een van internet gestolen aflevering van inspector Morse te bekijken.

Zelf laat ik me al zoveel jaren op afstand kleden, dat mijn eega was vergeten van wie deze karaktertrek is geërfd. Al lang voordat het in het televisiewereldje gemeengoed was, had ik al mijn eigen styliste. Een paar keer per jaar hangt er bij thuiskomst een stapeltje kleding over een stoel in de woonkamer dat ik geacht word te passen – past altijd – waarna het in mijn kast wordt weggehangen, keurig op hangertjes in setjes gecombineerd zodat ik me ’s morgens niet hoef af te vragen wat nu bij wat past. Alleen voor een nieuwe spijkerbroek of een paar schoenen ben ik – altijd na enig misbaar – bereid de gang naar zo’n tot een halve disco getransformeerd kledingkot te maken.

Als ik mijn aversie tegen het aanschaffen van nieuwe garderobe-onderdelen zou moeten samenvatten in één woord, kom ik tot: pashokje. Na het behalen van mijn B-diploma heb ik me ook nooit meer in een zwembad laten zien omdat ik er niet tegen kan me van mijn kleding te ontdoen in een veel te krappe ruimte met te weinig haken, geen krukje om even te zitten om je veters vast te maken en een slecht sluitend gordijn dat niet verder reikt dan scrotumhoogte. Bovendien is mijn echtgenote gezegend met de doortastendheid waarmee frequent winkelende vrouwen dit gordijn openrukken op een moment dat je je in onderbroek uit de pijp van een veel te krappe pantalon probeert te worstelen. ‘Nou, past het?’

Als ze me eenmaal in een pashokje heeft, laat ze me er ook niet meer uit. Het gordijn blijft op de meest ongelegen momenten open en dicht gaan om nieuwe kledingstukken naar binnen te duwen, ook van het soort waarvan ik zeker weet dat ze altijd passen (T-shirts, maatje XL) maar ze nog even wil zien hoe ze ‘combineren’ en of ze ‘me staan’. Haar verontwaardiging als ik uiteindelijk toch uit mijn kledingisoleercel weet te ontsnappen is deze avond zo groot, dat ze bijna vergeet me nog naar een schoenenboer te slepen om me geroutineerd aan de twee enige maatjes 47 die voorhanden zijn te helpen. Ik sta alweer buiten te mokken als ze met de winkeljuf afspreekt dat een passend model met de gewenste kleur uit een ander filiaal in een naburig dorp wordt gestuurd.

Bevrijd keer ik huiswaarts, om een dag later op de eettafel de doos met mijn nieuwe schoeisel aan te treffen. Type hoge gympie, merk Yellow Cab (zie ik op de zool), lichtbruin en op de neus, de zijkant en op de witte veters van die grote, fabrieksmatig aangebrachte vuilstrepen die je normaal pas krijgt na een paar duizend kilometer stevig doorstappen in een mediterraan land waar de straatvegers al een paar maanden in staking zijn.

Mooi. En: ze zitten lekker. Heb ik gezegd.

Anders kan ik ze nog gaan ruilen ook.

 

Uit de krant van 28 april 2009.