Schermafbeelding 2016-03-03 om 08.26.26Toen ik een kwart eeuw geleden afscheid nam als politiek verslaggever in mijn woonplaats, werd ik toegesproken door de nestor van de raad, kreeg ik een herinneringsboek met vileine stukjes en een stropdas met gemeentewapen cadeau. Ontroerd nam ik mij voor om, als ambteloos burger, elke maand trouw de raad te blijven bezoeken. Ik ben nooit meer geweest.

De gemeenteraad heeft mij veel gebracht. Ik zette er mijn eerste schreden in de journalistiek. Op een bankje met bejaarde onderwijzers en gepensioneerde ambtenaren – die als correspondent voor de lokale krant hun schamele pensioen opkrikten – volgde ik de commissievergaderingen. Een harde leerschool. Elke misstap die je in de ogen van de notabelen in je stukje had begaan, kreeg je breed uitgemeten. Elk monumentaal citaat uit hun mond dat mij was ontgaan, kreeg je alsnog onder je neus geschoven.

Gezellig was het ook. Bij de Commissie voor de Bedrijven – het was nog in het pre-Nuontijdperk – kwam al om 18.00 uur de doos met sterke drank op tafel. En een half uur later de kroketten. De zeventigplusser die voor het lokale sufferdje de vergaderingen versloeg, moest na drie borrels met een rood aangelopen hoofd zijn pen neerleggen. ,,Nu wordt het te technisch, Dick”, sprak hij dan met dikke tong. ,,Daar snappen onze lezers toch niks van.”

Toen ik door mijn hoofdredacteur tot het hogere werd geroepen, schijnt de gemeenteraad gewoon te hebben doorvergaderd, zonder dat ik er weet van had. Ik woonde leuk, mijn nazaten gingen naar de school op de hoek, onze twee auto’s konden gratis voor de deur staan en de OZB en het rioolrecht werden automatisch afgeschreven. Van de collega die mij was opgevolgd, begreep ik dat de tarieven in mijn dorp alleszins redelijk waren.

Verder moedigde ik hem vooral aan om steeds minder aan politiek te doen. De inwoner moest centraal staan, niet de bestuurder. Niet het politieke gevecht was van belang, maar de uitkomst en de gevolgen die dit voor ons dorp had.

Wel bracht ik trouw mijn stem uit voor de gemeenteraad, in het gelukzalige besef dat ik er dan weer voor vier jaar geen omkijken naar had.

Toen ik eind vorig jaar als verslaggever weer met mijn poten in het politieke bluswater mocht staan, bleek er in essentie weinig veranderd. De correspondenten waren jonger dan ik me herinnerde, maar zelf was ik ook niet mee zo piep. Als er werd vergaderd over het nieuwe gebouw van het muziekkorps, zat de tribune vol met knoestige slagwerkers. Als het jongerencentrum moest worden uitgebreid, kwam er jong spul op af. Verder waren het vooral de ‘usual suspects’ die maar geen genoeg konden krijgen van dit feest van de democratie.

Ik vond het meteen weer leuk.

 

Uit de krant van 20 maart 2014.