voorjaarHet zijn emoties die je tegenkomt in rapportages van het Bureau Slachtofferhulp. De radeloosheid, de ontreddering en het verslagen gevoel van mensen die voor het eerst hun door inbrekers bezochte woonkamer binnenstappen. Alles wat hen vertrouwd en dierbaar was, is van zijn plek. Aangetast. Geschonden. Overhoop gehaald. Het zijn grote woorden die je normaal gesproken onaangedaan tot je neemt. Totdat je er zelf mee te maken krijgt. Mijn dochter (12) en ik staan op de drempel van onze woonkamer, die van zijn vertrouwdheid is ontdaan. “Wat is er gebeurd?”, vraag ik, met verstikte stem. Haar antwoord is niet alleen omkleed met die mengeling van wanhoop en vertwijfeling die ik zojuist beschreef. Er klinkt ook woede in door. “Mama heeft de kamer veranderd!”

Het is voor haar nog erger dan voor mij. Ik kom uit een gezin waarvan de moeder elke drie maanden last kreeg van de lentekriebels en alle stoelen en tafels begon te verschuiven. Kasten van hun plek haalde. En schemerlampen omwisselde. De kamer werd zo vaak veranderd dat het iets vertrouwds kreeg. In het beperkte aantal varianten dat ze had om te puzzelen met vier rookstoelen, een salontafel en een eettafel, had je op een bepaald moment elke combinatie al meerdere keren gehad.

Wij wonen sinds 1989 in hetzelfde huis. Mijn dochter is er geboren. Net als, vier jaar later, mijn zoon. Behoudens een grote verbouwing aan het eind van de vorige eeuw, kennen ze de kamer niet anders dan met de twee stoelen naast elkaar en met de rug naar het raam, waar je zo heerlijk met het licht van achteren kon lezen. Met de bank tegenover de tv en de rode stoel die in het open gedeelte van de ruimte stond, op een zodanige plek dat alleen de vrouw des huizes er plaatsnam. Dat heb je soms, met bepaalde stoelen. Ze geven elke kamer zijn natuurlijke indeling.

En nu? De rode stoel staat voor het raam, op een plek waar eerst de twee andere stonden. Er ligt een groot kussen naast, maar dat verheelt niet dat deze fauteuil hier heel eenzaam staat te zijn. De twee stoelen die eerst voor het raam stonden, zijn naar de andere kant van de zithoek verhuisd, met hun rug naar de open ruimte die zich, meters verderop, uitstrekt tot de eethoek. Die, het is maar een schrale troost, nog steeds op zijn oude plek staat, omdat er vier lampen in het plafond zijn geschroefd die precies op je bord schijnen. Ook de bank staat nog op zijn plek, vermoedelijk alleen omdat er een woud van lelijke snoeren achterlangs loopt. Tussen de twee stoelen in het midden van de ruimte staat nu het kleine vierkante tafeltje, met de pootjes van een teckel, met de gezinsagenda en de laatste uitgave van de tuin- en lifestylebladen op zijn rug. Eerst stond dat naast de rode stoel.

Het voelt aan alsof we bij vreemden zijn binnengestapt. Alsof Martijn Krabbé met behulp van de buren ons huis heeft verbouwd. Ik hoor dat mijn dochter boos de trap opstampte toen ze tussen de middag uit school was thuisgekomen. Haar lievelingsstoel waar ze altijd in las – de linker met de rugleuning naar het raam – is van zijn plek. Ze beschrijft mij nog even hoe ze er altijd in zat, alsof ze afscheid heeft moeten nemen van een oud en dierbaar ritueel. “Dan zat ik er zo scheef in, met mijn benen over de leuning en mijn voeten op de zitting van de andere stoel.”

Ik weet het. Ik zie haar nog zo zitten. Het licht kwam er prettig van achter, zodat je er zelfs in de winterschemering nog zonder lamp kon lezen. Ik zat er ook graag. Op hun nieuwe plek is het dichtstbijzijnde raam zes meter verderop. En ik weet nóg wel vijf nadelen, die allemaal geen enkele indruk maken op de veroorzaker van dit tomeloze leed.

Al vier avonden zitten mijn dochter en ik samen te mokken op de bank. Onze vertrouwde stoelen staan treurig leeg op een plek die de hunne niet is. Al die tijd heeft er nog niemand op gezeten.

“Kunnen we dan helemaal niks doen?”, vraagt mijn dochter.

Misschien dat dit helpt, zeg ik.

Dit stukje is een aanklacht tegen alle moeders die in het voorjaar de woonkamer veranderen.

 

Uit de krant van 26 april 2004.