Zelf ben ik mijn zoon ook wel eens een uur kwijt geweest, dus ik begrijp wel iets van de bezorgdheid in de stem van de moeder die mij door de telefoon vraagt of ‘Kevin’ soms bij ons aan het spelen is. Maar ik weet van geen Kevin. Mijn zoon is thuisgekomen met een klasgenootje dat door mij (het is nog een wonder, hoe ik al die ventjes uit elkaar houd) herkend wordt als ‘Willem’ en dat op mijn vraag of zijn moeder het goed vindt dat hij bij ons komt spelen, bevestigend heeft geantwoord. Mooi, zet je fiets dan maar achterom in de tuin. (Het sleuteltje van zijn slot is afgebroken en het zijn onzekere tijden.)
Categorie: Column (Pagina 17 van 25)
Die ochtend verliet ik het huis gekleed in een jack van het merk The North Face, een zwart petje op het hoofd met aan de zijkant in rode letters ‘Maratona dles Dolomites’ en daar overheen een Sennheiser-koptelefoon. Verder droeg ik een donkergrijze spijkerbroek en halfhoge, bruine schoenen van Floris van Bommel en bewoog ik mij voort op een zwarte atb van het merk BeOne, type Karma Beach, met achterop een tas van Topeak. Ik was op weg naar mijn werk, maar mocht ik daar nooit aangekomen zijn, dan beschikt u hiermee over voldoende gegevens om een Amber Alert, Twitteroproep of melding via Burgernet de wereld in te sturen.
We hadden meer gemeen dan alleen onze voornaam. Net als ik was Dickie van der Zwan lang, spichtig, donkerblond en gezegend met een stevige neus. In de klas zaten we – als een twee-eiige tweeling – naast elkaar en ook na schooltijd zochten we – vaak onbewust – elkaars gezelschap. Dus was het niet zo vreemd dat mijn zussen naar huis renden met het gerucht dat ik het was, die op een koude najaarsmiddag uit het water van het Additioneel Kanaal werd gevist.
Dat mijn zoon de plaatselijke juwelier heeft beroofd, hoef ik gelukkig niet via een vernederende aflevering van Opsporing Verzocht te weten te komen. Hij biecht het delict op, direct nadat we de zaak hebben verlaten. “Dit heb ik gepikt”, zegt hij, en laat me een kleurig afdekplaatje van Lego zien waarop een landkaartje is geschilderd. Hij heeft thuis drie kubieke meter Lego, verspreid over de gekste uithoeken van zijn kamer, maar kennelijk ontbrak dit onderdeel van twee bij twee centimeter nog in de collectie. De juwelier waakt over uw en onze eigendommen, beweert het bordje op de toegangsdeur van de zaak, maar mijn nazaat is er toch in geslaagd het kleinood ongezien uit het speelhoekje mee te nemen.
Van de drie miljoen lijders aan vliegangst die ons land telt, zit er één rechts van mij, aan de andere kant van het gangpad. Het moderne luchttransport mag dan volgens de statistieken als veilig te boek staan, het zorgt al voor het opstijgen voor gebroken gezinnen. Drie van ons zijn neergezet op stoel D, E en F, ik ben in het linkerrijtje verbannen naar stoel C. Net als in de meeste gebroken gezinnen, zijn de kinderen toegewezen aan de moeder.
Op weg naar het derde filiaal in mijn lijstje van zes supermarkten, bekruipt me het voor ouders en opvoeders zo kenmerkende gevoel dat zich het best laat vangen in de zin: ik lijk wel gek. Mijn queeste richt zich op een pak – liefst meerdere – Crok & Chok van Kellogg’s, de enige multi ontbijtgranen die mijn nazaten (14 en 18!) momenteel tot zich wensen te nemen. Maar dat verrekte spul is overal uitverkocht of – erger nog – uit de schappen genomen.
De ontplooiing van de één, beknot de vrijheden van de ander. Ja, die verheven gedachte gaat door me heen als mijn zoon (13) aankondigt dat hij voortaan een kwartier eerder opstaat om de krant te lezen. Een lovenswaardig initiatief, ware het niet dat het hier uitgerekend het kwartier betreft dat ik in alle rust met het ochtendblad op het toilet doorbreng.
Drie maanden heeft mijn jongste zus besteed aan het vinden van een Italiaanse camping waar onze neven het zwembad zonder badmuts of ballenknijper mogen betreden. Dus lijkt mij, na een reis van 1350 kilometer en vijf dagen kamperen, de vraag ‘Moeten jullie niet eens gaan zwemmen?’ gerechtvaardigd. Het postpuberende gezelschap – waarbij zich mijn jongste nazaat heeft gevoegd – kijkt lodderig op van Nintendo, Playstation en mobiele telefoon. ‘Nou nee, dit zwembad vinden we niet veel aan. We gaan wel naar het meer.’
Er zijn jaren geweest dat ik met graagte 154 euro neertelde om uit de klauwen van het spook van de opera te blijven. Maar nu speur ik koortsachtig het internet af naar plaatsbewijzen voor Tosca. Naast mij ligt het boek ‘Opera voor dummies’ dat mijn dochter heeft opengeslagen op de bladzijden waarop dit werkstuk van Giacomo Puccini voor cultuurbarbaren wordt verklaard. Ze wil de uitvoering zien in één van de mooiste aller theaters: de Romeinse Arena di Verona. Aan gezinskorting doen ze daar niet, zie ik, waardoor dit avondje uit me maximaal vier keer 193 euro kan kosten. Maar kom, het is vakantie.
De eerste verkeersboete die ik ruim twintig jaar geleden kreeg, was voor het parkeren op een parkeerplaats voor invaliden. Ik had pas een paar weken mijn rijbewijs en verbaasde me er hogelijk over dat er op een warme dag direct naast de strandafgang drie parkeerplaatsen vrij waren. Hele ruime parkeerplaatsen bovendien, waar je met weinig praktijkervaring moeiteloos je wagen kon stallen en de deur zo wijd mogelijk kon openen om uit te stappen. Onbegrijpelijk ook, dat iedereen die nog een plekje zocht daar zomaar aan voorbijreed. Drie uur later probeerde ik een parkeerwachter tevergeefs uit te leggen dat het helemaal niet zo onterecht was dat ik als visueel gehandicapte met brillenglazen van min 5,75 van deze voorziening gebruik maakte.