Niks zo beangstigend leeg en beklemmend stil als de hal van een basisschool voor het begin van het tienminutengesprek. Voor de deur van groep zeven staan twee stoeltjes en een laag tafeltje, waarop een intimiderende stapel lesmateriaal ligt uitgespreid. Mijn tweede stoeltje blijft leeg. ‘Dringende vergadering’, had mijn eega zich, met de handen verontschuldigend in de lucht, bij mij geëxcuseerd. Daar moet je als man eens mee aankomen. Dan krijg je een week lang te horen welke marginale rol je speelt in de opvoeding van je bloedeigen kinderen.
Ik pak een boekje van de stapel. ‘Hier en daar’, heet het, en pas als ik het opensla zie ik dat het over aardrijkskunde gaat. Veel blanco kaartjes met een paar stippen, in de gekste uithoeken van Europa. Op de stipjes moet je namen van steden invullen die je zelfs op de buitenlandpagina’s van de International Herald Tribune tevergeefs zult zoeken. Ik weet er niet één, ontdek ik tot mijn schrik. Ik ben nog niet eens binnen en kan nu al niet meekomen met het niveau van groep zeven.
Ik spring een meter van m’n stoel als zo’n bel begint te rinkelen die bij penitentiaire inrichtingen wordt gebruikt om aan te geven dat het licht uitgaat. Hier blijft het branden. Wel hoor ik om de hoek van de gang deuren opengaan en ouders afscheid nemen van de leerkracht. Mijn deur blijft dicht. Geen middel laat groep zeven onbenut om mij te laten voelen hoe klein ik met mijn 1.95 meter wel niet ben.
Dan komt de moeder die drie minuten van mijn tienminutengesprek heeft afgesnoept, naar buiten en mag ik plaatsnemen op de stoel die normaal aan mijn dochter toebehoort. Ze is de langste tienjarige van haar groep en heeft zich bij mij al beklaagd over de hoogte van haar bankje. Dat herinner ik me weer als ik mijn knie pijnlijk stoot tegen haar la. Daar wordt wat aan gedaan, belooft de leerkracht van groep 7. Maar niet in de zes minuten die mij nog resteren. Daarin neemt hij methodisch de schoolresultaten door van mijn oudste nazaat, een modelleerling die een dag van slag was doordat ze een zeven voor verkeer op haar rapport had. Een zeven! Op zo’n manier was ze nog nooit door het Nederlandse onderwijssysteem vernederd. Iedereen die beweerde dat ze met al haar negens en een tien toch een mooi rapport had, keek ze aan alsof hij of zij tijdelijk ontoerekeningsvatbaar was geworden.
Ik neem afscheid van groep zeven en maak mij op voor het zwaarste gesprek van de avond, in groep 3. Onze zoon is in alles de tegenpool van zijn zus en hoewel zijn eerste kerstrapport ons zwaar meeviel, ben ik voor zijn tienminutengesprek door mijn vrouw uitgebreider geïnstrueerd dan luitenant-generaal Van Baal voor zijn gesprek met de Srebrenica-commissie. Opheldering moet ik krijgen voor de ‘matig’ bij netheid, de ‘voldoende’ bij gedrag en de ‘ruim voldoende’ bij algemene indruk. In het verhullend taalgebruik dat ze in rapporten voor leerlingen van groep 3 hanteren, zijn dit kwalificaties die hem in de ogen van mijn eega rijp maken voor de LOM-school of het spinhuis (of allebei). Tien minuten heb ik, om een cruciale wending in zijn leven te bewerkstelligen.
Op het pygmeeënstoeltje van mijn zoon kijk ik tussen mijn gebogen knieën door naar de twee juffen die met veel liefde vertellen hoe ze zich amuseren met het weinig gestructureerde optreden van onze zoon en de grote moeite die hij – vaak tevergeefs – doet om hen maar vooral in alles te behagen. De ene juf kijkt wel eens door het raam naar het speelplein als onze jongste nazaat in het vuur van het voetbalspel als enige een afwezige indruk maakt en gedachteloos de bal komt ophalen op het moment dat een ploeggenoot net een penalty mag nemen.
“Hij kan niet voetballen”, zegt ze vertederd.
“Daar ga ik aan werken”, beloof ik.
Het kostte me thuis drie dagen om duidelijk te maken dat dit toch echt het belangrijkste was uit het hele tienminutengesprek.
Uit de krant van 2 december 2002.
Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.