Achter zijn bureau verandert de cardioloog in het reclamemannetje dat een onwillige crediteur door de telefoon toeroept: ,,Dan verkoop je toch gewoon je boot?” Niet mijn luxe jacht is het gespreksonderwerp, maar zijn vaste overtuiging dat ik mijn verdere leven aan de bètablokkers vastzit. Het zinnetje waarmee hij me recht overeind in mijn stoel krijgt, luidt: ,,Dan fiets je toch gewoon wat minder hard?” Dat had hij nou niet moeten zeggen.
Nadat bij mij was ingedaald door welk lichamelijk onheil ik was getroffen, ben ik er een tijdje vanuit gegaan dat een gescheurde aorta net zoiets is als een gebroken been. Een mechanisch gebrek dat, eenmaal gerepareerd, je verder niet meer belemmert in je functioneren. Integendeel, zelfs. Net als de Man van Zes Miljoen zou ik met mijn nieuwe, bionische onderdelen beter, sneller, sterker zijn dan ik ooit was. Zo’n teflonpijp en aanverwant plastic aderwerk gaan langer dan een leven mee.
Voor mijn gezinsleden hul ik mij in het ziekenhuisbed nog in een gewaad van redelijkheid en berusting. Bij de fietsclub hoef ik niet meer zo nodig mee met de testosteronmannetjes van de A-groep. Er zijn ook toerrijders: oudere, wijze kerels, die niet alleen op hun rijwiel stappen om zich het snot voor de ogen te rijden, maar onderweg ook genieten van een goed gesprek en van de omgeving meer zien dan de zoevende bandjes van hun voorgangers. Dat gaat helemaal mijn groep worden.
Maar zodra ik weer op het zadel zit, is alles erop gericht om weer helemaal ‘normaal’ te zijn. Mijn therapeutische fietstochtjes worden elke week tien kilometer langer, totdat ik op zondagmorgen weer met een peloton meerijd dat door het mistige polderlandschap 80 kilometer wegtrapt. Ik laat me enthousiast maken voor trainingskampen in Spanje en rond de Mont Ventoux, schrijf alvast in voor de Jean Nelissen Classic in Luxemburg en verwacht elk moment de bevestiging van de organisatie van de Amstel Gold Race dat ik ben ingeloot voor de versie van 250 kilometer.
Als ik eerst maar van die verrekte bètablokkers af ben. Die verlagen niet alleen mijn bloeddruk, maar vertragen de hartslag bij inspanning met 30 tot 40 slagen per minuut en zorgen ervoor dat ik bij elke tempoversnelling of bult in het landschap mijn benen voel verzuren. Net zoals ik bovenaan de trap nog steeds sta na te hijgen van de beklimming en op een trainingsritje halverwege een keer moet afstappen omdat ik duizelig word.
Allemaal de schuld van de bètablokkers.
Weg met die dingen.
,,Als je maar lang genoeg zeurt bij jouw cardioloog, krijg je vast wel een alternatief medicijn met minder beperkingen”, zegt de arts van het revalidatiecentrum, niet toevallig zelf ook een hartspecialist. ,,Daarom ga ik niet jouw cardioloog bewerken, maar probeer ik jóu ervan te overtuigen dat je bètablokkers moet blijven slikken.” Hij schiet gaten in mijn Man van Zes Miljoen-verhaal. Ik schijn nog genoeg originele aorta in mijn lijf over te hebben om ook te scheuren, als ik ga rondfietsen met een bloeddruk van 180 over 120.
Langer dan een week nu, verzet ik me tegen deze nieuwe werkelijkheid. Langzamer fietsen is niet zomaar een kwestie van een tandje terug. Het betekent: me laten terugzakken uit de groep van clubmaatjes waarmee ik toertochten en cyclo’s reed. Afscheid nemen van mijn sociale wielernetwerk. Het is het voorportaal naar trimgroep HartenTroef, waar in de volgwagen de defibrillator naast de buitenbandjes hangt.
Dat nooit.
Bij de fietstest in het revalidatiecentrum scoorde ik maandag – een verse bètablokker achter de kiezen – 101 procent (ik kom van 85). Dat betekent dat ik inmiddels 1 procent beter ben dan mannen van mijn leeftijd en gewicht die niks aan hun hart mankeren.
De Man van Zes Miljoen geeft het nog niet op.
Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.