Tourarts1Nauw verbonden met de heroïek van het wielrennen zijn de valpartijen. Van de Tour de France van 2011 beklijft niet de overwinning van de kleurloze Cadel Evans, maar de kont van Johnny Hoogerland nadat hij uit het prikkeldraad is geknipt. Daar houd ik me maar aan vast, als ik bloedend uit minimaal vijf indrukwekkende wonden een beetje beteuterd naast mijn racefiets sta. Ook nog een slag in mijn wiel en een lekke band, zie ik. Waar blijft de materiaalwagen, als je hem nodig hebt? En de Tourarts?

Eigenlijk val ik te weinig om er aan te wennen. Een beetje beroepsrenner stuitert in elke grote ronde wel een paar keer over het asfalt, maar mijn laatste grote klapper dateert alweer van twee jaar geleden. Een constante in mijn valpartijen is wel de aanleiding: net als de vorige keer rijd ik ook nu in het midden van een grote groep, heb één hand (te) losjes op de rem en in de andere een camera – omdat ik als clubfotograaf ook mijn werk moet doen – als ik met 35 tot 40 kilometer per uur over een uit het wegdek stulpende boomwortel of met witte verf gemarkeerde krater rijd en het stuur uit mijn hand schiet. Mijn helm vangt voor mijn hoofd de eerste klap op, maar anders dan aan een motorpak heb je aan wielerkleding niet veel om je te beschermen tegen een glijpartij over de teerlaag met kiezels waarmee ze duinpaden verharden.

Ja, ik ben ook zo iemand die meerdere keren per uitzending gefascineerd kijkt naar een fietsende hoop rauw vlees die aan het autoraam van de Tourarts hangt om provisorisch te worden verbonden. De nasleep kan ik er nu ook bij bedenken. Als zo’n renner terug is in het hotel, moeten al die inmiddels van bloed en wondvocht gestolde lapjes ook weer van zijn schaafplekken worden getrokken. Dan onder de douche om alles schoon te spoelen – een beetje fietser heeft altijd nog wel een geldige tetanusinjectie in zijn lijf, toegediend na een vorige kennismaking met straatvuil – en dan naar de verzorging om alles opnieuw te laten verbinden, gevolgd door een massage. Want dat is pijnlijkst: je spieren krijgen van een flinke valpartij zo’n optater dat je daar meer last van hebt dan van het opengeschuurde vlees.

Bij een eenvoudige wielertoerist is dat niet veel anders, zij het dat bij hem de rol van de toegewijde verzorger en masseur wordt ingenomen door een mopperende echtgenote die zich hardop afvraagt of het niet een keer genoeg is met dat stomme fietsen, of ik er wel aan gedacht heb dat we volgende week op vakantie gaan en hoe ik het in mijn hoofd haal om mijn opengereten elleboog op de smetteloze bekleding van de leunstoel te laten rusten.

Allemaal goedbedoelde bezorgdheid, ik weet het, maar er zijn momenten dat je zonder kunt.

In een rennershotel krijgen de gasten elke nacht schone lakens, maar door ervaring wijs geworden legt mijn eega een absorberende badhanddoek bovenop mijn matras en wordt het dekbed voorzien van een overjarige binnenhoes die zonder veel plichtplegingen in de vuilnisbak kan als hij in de loop van de nacht met de lekkende wonden verkleeft. Want dat is nóg een kenmerk van schaafwonden van een paar decimeter: er is geen verband bestand tegen de constante stroom vuiligheid die er uitdruipt.
Bij het ontwaken blijkt mijn bloederige elleboog toch drie indrukwekkende vlekken te hebben veroorzaakt op het onderlaken van mijn wederhelft, die een half uur later in de badkamer bijna tegen de vlakte gaat van de betadinelucht en de met bloederig vlees verkleefde gaasjes, waarna ze me met zachte drang naar Tourarts2
de huisarts stuurt om te checken of de stekende pijn in mijn rug niet wordt veroorzaakt door een gebroken rib die in mijn long prikt.

Nee, het is goed om dit aan de vooravond van de Tour de France allemaal eens aan den lijve mee te maken.

Ik kan het iedereen aanraden.

 

Uit de krant van 28 juni 2012.