weer-vondeling-in-antwerps-babyluik_100_1000x0Alsof het zo heeft moeten zijn. Luttele momenten nadat ik kennis neem van het standpunt van Fred Teeven over het vondelingenluik – Fred is er geen voorstander van – brengt de volgende lezersbrief me toch even uit mijn doen. ,,Telkens als ik de krant van de buurman krijg en uw foto bij deze column aantref, denk ik: ‘Daar zit mijn broer…’ De gelijkenis is werkelijk zó sterk dat u een tweelingbroer van de mijne zou kunnen zijn.”

Om niet nog meer programma’s als Opsporing Verzocht en DNA Onbekend in de markt te zetten, is staatssecretaris Teeven tegen het inrichten van kamertjes waar moeders hun kind na de bevalling anoniem kunnen achterlaten. Het is strafbaar om een pasgeboren baby te dumpen, net zoals het aanbieden van zo’n vondelingenluik kan doorgaan voor ‘gelegenheid geven voor het begaan van een misdrijf’. Teeven is ook bang voor een toename van het aantal bevallingen zonder begeleiding. ,,Dat is medisch gezien riskant, voor zowel de moeder als het kind.” En nog een puntje, meent Fred: volgens het Kinderrechtenverdrag heeft een kind het recht zijn of haar ouders te kennen.

Lezersbrief: ,,Mijn broer is 25 november jarig en onlangs 48 geworden (geloof ik, kan ook 49 zijn, ik hou het niet zo strikt bij). Houding, lach, lengte, postuur… nou ja, alles aan u is mijn broer gewoon. U zou hem moeten ontmoeten, ik vraag me steeds af of uw stem ook dezelfde is als die van hem…”

Mijn geboorte is niet echt met mysteries omgeven. Ik ben ter wereld gebracht op de eerste verdieping van het huis van mijn opa en oma, waar mijn ouders na hun huwelijk aan het eind van de jaren vijftig inwoonden. Zo ging dat in die tijd, waarin de woningnood op zijn hoogst was. Ik was de tweede in een gezin van vier kinderen. Ik heb nog drie zussen, met wie ik -behalve mijn ouders, dacht ik tot voor kort – opvallend weinig gemeen heb.

Maar waar komt dan die mogelijke broer vandaan?

Lezersbrief: ,,We hadden vroeger in ons dorp wel een verloskundige die rommelde, zeg maar, na geboortes. Ze verdween met vuilniszakken, waar het geblèr nog uitkwam, herinner ik mij. Ik geloof dat velen van ons hun ouders hier niet zeker zijn. Als ze nog zou leven, zuster Geertrude (gefingeerde naam – DvdP), zou ik nog wurgneigingen krijgen. Want echt, wie mijn werkelijke ouders zijn, weet ik om die reden nog niet.”

Mijn zussen mogen graag het verhaal vertellen dat ik er één van een tweeling ben. Mijn broertje – of zusje – zou al vroeg tijdens de zwangerschap zijn afgedreven. Ik bleef eenzaam en alleen in de baarmoeder achter. Mijn moeder heeft dat verhaal desgevraagd bevestigd, met een laconiek schouderophalen. Ach ja, zo ging dat in de tijd. Ze kwam zelf uit een gezin van twaalf. Dan kijk je niet op eentje meer of minder. ,,Je hebt je knappere broer vermoord”, jennen mijn zussen. Collega’s die ik dit verhaal in een moment van zwakte heb verteld, zijn er vast van overtuigd dat mijn ouders alsnog de nageboorte hebben opgevoed.

Lezersbrief: ,,Bel me eens, dan kan ik uw stem horen, om te vergelijken met mijn broertje. Mijn telefoonnummer is… (en dan volgt een 06-nummer). Vriendelijke groeten van mevrouw Geerlings.” (Niet haar echte naam, u kent mijn discretie.)

Ik heb gistermiddag even op het punt gestaan om te bellen. Maar volgens de tafelgenoten met wie ik dit verhaal deelde, zou ik daarmee ‘de magie’ verbreken.

Tot zolang leef ik nog even verder met de gedachte dat ik – of mijn onbekende broer – uit een vondelingenluik kom. Of na de bevalling ben afgevoerd in een vuilniszak waar het geblèr nog uitkwam.

Ook dat lijkt me een strafbaar feit, Fred.

 

Uit de krant van 28 maart 2013.