5472-playmobil-werkman-met-drilboorHet is een geheim genootschap van twee man dat in gewijde stilte de trap opklost. Mijn zoon (5) en een vriendje zijn op weg naar de computer op zolder, maar de tussenstop op de eerste verdieping is minstens zo interessant. Bij de deur van de badkamer blijven ze allebei staan. “Kijk”, zegt mijn zoon, op de fluistertoon van een LPF-lid dat voordraagt uit de werken van Pim, “een werkman.”

Zwijgend nemen mijn zoon en zijn vriendje het tafereel in zich op. De bewondering hangt als een grote, grijze stofwolk in de lucht. De werkman doet net of hij niet wordt bekeken. Hij houdt het mysterie in stand. De werkman heeft de dag ervoor ons sanitair gesloopt, de tegels van de muur en de vloer gebikt en legt nu, met een brander en veel koperen pijpen, een nieuw netwerk van leidingen aan.

Een werkman is voor mijn zoon iemand die klussen in huis doet, zonder ruzie met zijn vrouw te krijgen. Met de moeder van mijn zoon, bedoelt mijn zoon. De werkman vraagt haar niet of zij even een plankje wil vasthouden. Of een kruiskopschroevendraaier kan aangeven. Waardoor het plankje nooit scheef hangt. En de werkman altijd de goede schroevendraaier pakt. Zijn moeder is aardig voor de werkman, zet op geregelde tijden koffie en zorgt dat er wat lekkers bij is. Een werkman is niet van deze planeet.

Mijn zoon heeft vriendjes die in vriendenboekjes laten invullen dat ze later ‘Action Man’ willen worden. Mijn zoon niet. Hij wordt ‘Werk Man’. Het maakt niet uit wat voor werkman. Iedereen die wat met zijn handen doet, is voor hem een werkman. Of je nu met stenen sjouwt, een hijskraan bedient, beton stort of grijze vuilnisbakken van de stoeprand naar de vuilniswagen rolt. Je bent een werkman.

Een werkman staat boven de partijen. Creëert zijn eigen chaos. En hoeft die aan het eind van de dag niet op te ruimen. Een machtig mooi vak, werkman. De werkmannen die onze badkamer in een dag hebben gesloopt en er niet zoveel haast mee maken om hem weer op te bouwen, hebben de vloeren en de trap ingepakt in lange banen bedrukt karton, om het parket en de vloerbedekking te beschermen. Van de voordeur tot de badkamer loop je over een verend tapijt van platte paarse Traubensaft-pakken-met-misdruk, waarvan de werkmannen voor een zacht prijsje een aantal rollen op de kop hebben getikt. Dat is vet lachen, vindt mijn zoon. Net als het vooruitzicht dat hij zeker twee weken niet in bad of onder de douche kan.

De werkmannen lopen over dat tapijt door onze slaapkamer naar het balkon en gooien vanaf één hoog ons toilet, de wastafel, het bad en zakken vol met afgebikte tegeltjes naar omlaag in een Vlikobak. Bruut, vindt mijn zoon.

De werkmannen maken met pneumatische hamers diepe sleuven in de badkamervloer. En lijmen een ingewikkeld stelsel van pvc-pijpen aan elkaar. Geinig werkje, vindt mijn zoon.

Omdat ik met mezelf nooit raad weet met werkmannen in huis, zit ik aan de tuintafel achter mijn laptop. En beoefen het enige ambacht dat ik zelf een beetje beheers. Mijn zoon loopt, inmiddels zonder vriendje, de trap op en neer om mij van de vorderingen van de andere werkman op de hoogte te houden. Bij mij blijft hij tien seconden. Bij de werkman een half uur.

Het doet pijn, als je zoon een ander idool heeft. Ik leg hem uit dat werkmannen altijd hard moeten werken. Ook als het regent. En bijna nooit vrij zijn. In de herrie moeten staan. En dat er elk jaar wel gedonder is over de reistijdenvergoeding in de CAO. Dat hij daarom beter wat anders kan worden. Journalist of zo.

Ik trek de parasol op boven de tuintafel en beloof hem een colaatje, als hij voor mij een biertje uit de ijskast pakt. We drinken in de zon, in het vertrouwde zwijgen dat zo hoort bij vader-en-zoon-momenten. Af en toe klinkt het staccato geklop van de pneumatische boor van de werkman. “Oké, ik ga later bij de krant werken”, zegt mijn zoon.

Ik knik. “En wat ga je daar precies doen?”

“Stukjes over jou schrijven.”

 

Uit de krant van 10 juni 2002.