pict1001.narTe veel euforie over een vrije dag – er is iets van een studiebijeenkomst voor alle leraren van zijn school – kan je ook opbreken. Als mijn zoon aan de eettafel beschrijft hoe hij die avond laat naar bed wil, om de volgende morgen een gat in zijn (in ledigheid door te brengen) dag te slapen – er hooguit eventjes uitkomt om zijn zus, die wel naar school moet, met een grijns op zijn gezicht uit te zwaaien – concludeert mijn eega dat het tijd wordt om hem de edele kunst van het stofzuigen bij te brengen.

Zij weet op dat moment nog helemaal niets van de conclusies in het boekje ‘Wie wil er nog moeder worden?’ van de socioloog Brinkgreve en oud-hoogleraar Te Velde.

Zoals je een beer kunt laten dansen of een tijger door een brandende hoepel kunt laten springen, zo kun je natuurlijk ook een man leren strijken of stofzuigen. Maar het is niet natuurlijk. Die theorie draag ik al jaren uit, maar nu weet ik me gesteund door de wetenschap. Het combinatiemodel dat ten grondslag zou moeten liggen aan onze moderne maatschappij – als man en vrouw samen geld verdienen, moeten ze ook de zorg voor de kinderen en het huishouden eerlijk delen – berust op niet minder dan een denkfout. ‘De zorgende, stofzuigende man is een utopie’, aldus ex-hoogleraar Egbert te Velde afgelopen week in De Volkskrant.

Mannen en vrouwen zijn – in weerwil van wat de beleidsmakers ons willen laten denken – namelijk niet gelijk. Overheidscampagnes als ‘Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid’ hebben niet weten te voorkomen dat voor verreweg de meeste vrouwen het moederschap nog steeds nummer één is. Ze werken wel graag, maar ze doen het er vaak een beetje bij. Voor mannen is het precies andersom. Ze willen wel graag vaderen. Maar dan vooral pretvaderen (www.pretvaderen.nl). Het werk gaat voor.

Op websites waar het vaderschap nog wél op een voetstuk wordt geplaatst (www.vaderschap.org), ben ik vanwege mijn theorie al eens weggezet als een slapjanus. De juistheid van die bewering durf ik niet aan te vechten, ook niet nu ik de wetenschap aan mijn kant heb. Daarvoor is mijn situatie te complex. Het falen van het combinatiemodel wordt door mijn eega – voor wie haar baan absoluut geen bijzaak is, net zomin als het moederschap het hoogste goed – namelijk niet erkend.

Mijn bijdrage aan het huishouden heeft jarenlang bestaan uit het op maandagmorgen naar de stoep rollen van de grijze- of groene afvalcontainer (al naar gelang het schema van de gemeentelijke reinigingsdienst). Op dagen dat ik nu ’s avonds werk, concludeert mijn vrouw dat ik overdag vrij ben (zich niets aantrekkend van mijn gesputter: ‘Ik ben niet vrij, ik werk vanávond’), waardoor ik geacht word de stofzuiger te hanteren. Op donderdagavond horen de weekendboodschappen tot mijn huishoudelijke werkjes. Daar staat tegenover dat het rolcontainerklusje inmiddels door mijn eega is overgenomen, nu ik (avonddienst!) ’s morgens niet meer op tijd uit bed kom om de vuilnismannen voor te zijn.

Ben ik trots op mijn rol? Welzeker niet, zelfs na de conclusies van Brinkgreve en Te Velde heb ik maar te accepteren dat ik een slapjanus ben. Te veel euforie over het eigen gelijk kan je opbreken. Net als in het leger, moet je ook in het combinatiemodel nooit te opzichtig je snor drukken. Een voorbeeld? Naast onze wastafel staat een kastje waarvan de bovenkant de neiging tot verstoffen heeft. In de aangekoekte laag heb ik, tijdens het tandenpoetsen, eens als subtiele hint met mijn vinger ‘Bah!’ geschreven, wat er toe leidde dat het ding maandenlang helemaal niet meer werd schoongemaakt.

Vanmorgen zag ik dat mijn dochter, die in veel te veel opzichten op mij lijkt, in weer een nieuwe laag stof inmiddels de naam van haar held ‘Johnny Depp’ heeft gegraveerd.

Deze slapjanus gaat maar even een stofdoek zoeken. En daarna stofzuigen. Want ik ben vandaag vrij.

Nou ja, vrij. Ik moet vanávond werken.

 

Uit de krant van 19 september 2006.