PreikestolenTijdens een uitzending van ‘De Reünie’ was het me al opgevallen: dit is geen wandeling, maar een bedevaart. Een kankerpatiënte liep samen met een vriendin en presentator Rob Kamphues naar de 604 meter hoge klif Preikestolen in het fjordengebied bij Stavanger, Noorwegen. Ze kwam niet eens halverwege.

Nu leg ik – herrezen na een gescheurde aorta – dezelfde weg omhoog af, over een route die door Thor uit de losse hand met rotsen lijkt geplaveid. De eerste die nog een keer ‘Gaat het…?’ aan me vraagt, sla ik voor zijn gezicht, heb ik me net voorgenomen.

Lang voordat de KLM een vijf bij tien meter grote poster van de Preikestolen bij de ingang van de parkeergarage naast mijn werkplek had gehangen – ‘Most breathtaking viewing platform of the world’ – was onze boottocht naar Noorwegen al geboekt. Pas toen de vertrekdatum dichterbij kwam, werd ook de herinnering aan de vorige, bijna fataal afgelopen vakantie in Wales sterker. Niet zozeer bij mij – oppervlakkigheid is soms een deugd – maar wel bij mijn echtgenote, die wekenlang tussen hoop en vrees bivakkeerde in onze caravan bij het Universiteitsziekenhuis van Cardiff, waar ik een nieuwe aortaboog kreeg.

Naarmate het vertrek dichterbij kwam, verzuchtte ze dat ze eigenlijk wel graag naar het veilige Drenthe wilde, zeker toen ik ook nog eens met 40 kilometer per uur van mijn racefiets stuiterde. Maar de cardioloog van het Leids Universitair Medisch Centrum had me ook op het hart gedrukt om gewoon door te gaan met leven en daar leek Drenthe me nou niet de uitgelezen plek voor.

Een moment van twijfel was er alleen toen een arts van de afdeling Klinische Genetica mijn vrouw belde en op de vraag ‘Waar zitten jullie?’ het antwoord ‘We lopen langs de Sognefjord’ kreeg, even stilviel en toen verzuchtte ‘Dat had ik zelf misschien niet gedaan’. Ze had overigens wel goed nieuws: onze zoon en dochter lijden niet aan het Syndroom van Marfan, waarvan ze dachten dat dit mijn aortadissectie had veroorzaakt.

Vanuit Oslo rijden we met een ruime boog omhoog naar Bergen, om vandaar langs de kust weer naar het zuiden af te zakken. Mooi land, Noorwegen. Goed te doen met een cabrio ook, dankzij tunnels die in lengte variëren van 6 tot ruim 23 kilometer. Wandelen met een paraplu gaat ook prima. Slecht weer? Welnee. Regen geeft rust. Er zijn een heleboel dingen die je niet hoeft, als het met bakken uit de hemel komt.

Niks hoeven. Dat is vakantie.

Op de dag dat we – net als 100.000 anderen per jaar – de Preikestolen beklimmen, is het warempel droog en schijnt af en toe zelfs het zonnetje. De wandeling is bijna vier kilometer lang. Dat lijkt niks, maar een belangrijk deel ervan spring je van rots naar rots. Op onze camping, die ook Preikestolen heet (en hij is te koop, ik voel een aflevering van ‘Ik vertrek’ opkomen), kun je precies zien welke kampeerders al omhoog zijn geweest: dat zijn degenen die kreupel en stram naar het toiletgebouw strompelen.

Elke keer dat ik op mijn werk de hoge trap naar de redactieruimte neem, zak ik – ook nog een jaar na mijn operatie – een beetje buiten adem achter mijn bureau. Maar zolang het maar geleidelijk gaat kan ik met een plastic pijp, bètablokkers en ace-remmers 150 kilometer fietsen of in vijf uur tijd 600 meter omhoog en weer omlaag klauteren.

Op het laatste stuk kunnen we kiezen: langs de kliffen, of door het bos. Mijn chronische hoogtevrees legt het af tegen het uitzicht en de foto’s. Maar daar heb ik alleen spijt van op de stukken dat ik – in doodsnood tegen de rotswand gedrukt – tussen mijn schoenen door zeshonderd meter loodrecht naar beneden kijk. Ja, dat is twee keer de Eiffeltoren.

‘Gaat het…?’, vraagt mijn vrouw voor de driehonderdste keer.

 

Uit de krant van 30 augustus 2012.