Pamperen2Als uitwonend student heeft onze dochter na drie weken zelfstandigheid haar eigen term voor de spaarzame bezoekjes aan het ouderlijk huis: foerageren. Aan de sleutel van de meterkast in onze hal hangt vrijwel constant een plastic tas met levensmiddelen, schone was en nagekomen post op haar te wachten. Maar vandaag komt ze ook langs omdat ze weet dat het mijn vaste beurt is om te koken. ,,Ja, gooi ook meteen maar een frikadel en een kroket in het vet.”

Voorheen liep ik als een ontheemde door mijn eigen huis als ze maar een nachtje bij een oom en tante logeerde. Maar het definitieve vertrek heb ik zonder merkbare emoties ondergaan. Met het moordende tempo waarin ze tegelijkertijd Geneeskunde en Klassieke Talen doet, gunde ze zichzelf de afgelopen anderhalf jaar hooguit twintig minuten per dag in de woonkamer om nog een staartje Pauw en Witteman mee te pakken. En de gloednieuwe studentenflat waar ik op weg naar de redactie ’s morgens en ’s avonds langsfiets, voelt – na alle uren die ik heb gestopt in voorstrijken, behangen, schilderen en toezicht houden op alle werkzaamheden die meer dan twee linkerhanden vergen – inmiddels als een verlengstuk van ons eigen huis. Alleen tien kilometer verderop.

De feitelijke verhuizing werd bijna mijn dood, ook dat schept een band met een nieuwe woonomgeving. In de woestenij rond de nieuwbouw van twee woonblokken waar de ouders van 250 tegelijkertijd verhuizende studenten slaags raakten om tien beschikbare parkeerplaatsen, prees ik me al enkele dagen gelukkig met mijn vierwielaangedreven SUV die ik met veel motorgeweld pal naast de laatste bouwkeet kon parkeren. Totdat ik er op de laatste verhuisdag ook een boedelbak achterhing met voor zeshonderd kilo aan Ikea-meubels, waarmee we onmogelijk dit plekje ook achteruit weer konden verlaten. Bij het handmatig duwen van de aanhanger door mul zand, drooggevallen greppels en laagwortelend struikgewas, leek mijn teflon aorta van de door een hartchirurg in Wales zo zorgvuldig aangebrachte hechtingen te scheuren.

Waar ik nooit heb geleden aan nestdrang of serieuze betrokkenheid bij de opvoeding – ik was de man die bij virussen de computer weer in de lucht hielp – verbaas ik mezelf met wat ik ‘pedagogische nazorg’ zou willen noemen. Het contact met mij onderhoudt onze dochter vooral via Twitter (haar moeder heeft ze geblokt, maar daarmee speelt ze Wordfeud, waarmee je ook kunt chatten) en na de vaagste hint kom ik langs om het internet weer aan de praat te helpen, luxaflex op te hangen, wanddecoraties van een schroefje te voorzien en – ‘net tien dode muggen opgeveegd’ – de maten op te nemen voor horren die passen op ramen die naar binnen opengaan. De eerste keer dat ze aan haar volgers liet weten dat de temperatuur in haar studio met dit lentezonnetje opliep tot 27,5 graden, oriënteerde ik me op mobiele airco’s met een A-label.

Waar het gemis zich vooral doet voelen, is bij de wekelijkse boodschappen. Met een jarenlang ingesleten automatisme blijf ik afbakbroodjes, pakken cocopops en liters melk in mijn karretje zetten, waarvan vooral het laatste product uiteindelijk met liters tegelijk door de gootsteen verdwijnt als de pakken na een tijdje gevaarlijk beginnen uit te bollen. De rest gaat in de tas aan de sleutel van de meterkast.

Daarnaast word ik – ver na het middernachtelijk uur – gekweld door vragen als: wie smeert nu de ketting van haar fiets of pompt haar banden op?

Het blijkt dat ik niet alleen sta in mijn drang om de verzelfstandigde nazaat van alle gemakken te voorzien. Van andere ouders in hetzelfde schuitje hoorde ik dat er voor deze vorm van pedagogische nazorg een vaste uitdrukking bestaat.

‘Bij Albert Heijn zijn de pampers voor 18 tot 21-jarigen weer in de aanbieding.’

 

Uit de krant van 29 maart 2012.