collage gebit_thumb_550x275Als handelaar op Marktplaats kan ik op de gekste momenten worden gebeld. Als ik gebukt onder boodschappentassen naar mijn auto strompel. Met de blik op een mikvlieg in een urinoir staar. Of naast een politiewagen in de file in een reflex mijn mobiel aan neem. ,,Ja hallo, met Sjors hier. Is die minidisk nog te koop? Wat is je bodemprijs? Vijftig euro? Is veertig euro ook goed? Mooi. Dan heb ik nog één probleempje. Ik woon in Rotterdam en ik heb geen auto. Je bent de komende dagen zeker niet toevallig in de buurt, voor je werk of zo, om hem even te brengen?”

Er schijnen mensen te zijn die op Marktplaats heel succesvol zaken doen. Maar tot nog toe heb ik er in levenden lijve ooit maar één ontmoet. Frank Crebas, één van de oprichters die de site een aantal jaren geleden voor een paar honderd miljoen euro verkocht, stond naast me op een duintop naar een reddingsdemonstratie te kijken. De achteloosheid waarmee hij een peperdure camera met de lens rechtop in het mulle zand parkeerde, was aanleiding voor een praatje. Aardige kerel. Geen materialist.

Zelf ben ik niet voor de handel in de wieg gelegd. Te soft, zegt mijn vrouw (zelf wel succesvol in tweedehands boeken op Bol.com). Niet zakelijk genoeg. Te emotioneel. En meer van dat soort kwalificaties waarop ik niet meer dan verongelijkt te mompelen heb dan: ‘Sorry dat ik gehecht ben aan mijn spullen.’ Nu onze zolderkamer deze weken op haar gezag moet worden leeggeruimd ten faveure van een paar extra dakramen, nieuw kastenwerk en iets met laminaat, sta ik voor de keuze om een aantal van mijn dierbaarste bezittingen in een container van de gemeentelijke Milieustraat te werpen of ze een tweede leven te gunnen bij een liefhebber die zich middels Marktplaats bij mij meldt.

Het is niet alleen mijn eega die mij hiertoe aanzet. Ook mijn zoon is bezeten van de Marktplaatskoorts. Om een nieuwe Xbox360 aan te kunnen schaffen – zijn illegale exemplaar is door Microsoft nog steeds verbannen van de internetgemeenschap Xbox Live – maakt hij het testament op van zijn jeugd. Vele honderden kilo’s Lego, K’nexx en Playmobil mogen weg tegen elk aannemelijk bod. Ook zijn racefiets heb ik inmiddels met bloedend hart (mijn hart, hij had er niks mee) van de hand moeten doen. Ik hoefde de kilometerteller er niet eens voor terug te draaien: het display gaf, eerlijk waar, aan dat hij er in drie jaar tijd 518 kilometer (in totaal 18 uur) op had gereden. De net afgestudeerde psycholoog die voor een bodemprijs meteen op het nagelnieuwe karretje wilde wegrijden, keek mij met zoveel weltschmerz aan dat ik hem ook gratis de SPD-schoenen van mijn jongste nazaat meegaf.

Maar dat is zowel mijn eerste als laatste verkoopsucces. Op alle afgedankte audio- en computerapparatuur waarvan ik de afgelopen jaren geen afstand heb kunnen doen, wordt wel geregeld een bod uitgebracht, maar vervolgens laten al die schijnbieders niks meer van zich horen. Toen ik ooit mondeling tot de koop van een huis besloot, wist eenieder mij ervan te doordringen dat mijn woord net zo rechtsgeldig was als een handtekening op geschept papier. Maar Jordy, Sasha en Pieter – een achternaam hebben ze nooit – die een schamele aalmoes voor mijn kwaliteitsartikelen over hebben, laten zelfs na mijn vernederendste smeekbedes nooit meer iets van zich horen.

Momenteel ben ik – niet alleen met bloedend hart, nee, het levenselixer druipt bijna letterlijk uit mijn poriën – bezig met de afbraak van mijn treinbaan die – met vier keer zestien meter Fleischmannrails – net onder het plafond van de zolder loopt. Mijn Amerikaanse locomotieven staan al keurig in het gelid om voor Marktplaats te worden gefotografeerd, zodra ik daar geestelijk ook maar enigszins toe in staat ben.

Al mijn hoop is gevestigd op Geert, Marcel en Ashwin die eerst koortsachtig tegen elkaar opbieden en vervolgens nooit, nooit, nooit, nooit meer iets van zich laten horen.

 

Uit de krant van 30 september 2010.