HometrainerHet heeft toch iets pathetisch, als een volwassen man zich jammerend op een plunjebaal met legerkleding stort. Helemaal als het niks uithaalt. Met een mengeling van minachting en vastberadenheid velt mijn eega het doodvonnis over de erfenis van de tijd dat ik onder de wapenen was. ,,Dat spul ligt hier al twintig achter het luik te beschimmelen. Ik wil het niet langer in mijn huis.”

Al weken zijn we bezig om de zolderkamerleeg te ruimen. Dat wil zeggen, ik ben er ooit in mijn eentje mee begonnen maar omdat het proces mijn echtgenote niet snel genoeg gaat, komt ze me op deze regenachtige zaterdagmorgen een handje helpen. De vijand rukt op naar de zoldertrap. De grafrover betreedt farao’s tombe. De verzamelaar van kostbaar keramiek ziet de olifant opduiken in zijn porseleinkast.

Lang voordat het in de mode raakte om het zo te noemen, was onze zolderkamer mijn ‘Man Cave’: de plek in het huis waar ik mijn trofeeën verzamelde, ongestoord kon knutselen aan oude computers en mij kon terugtrekken op avonden waarop de reünie van de zwangerschapsgym in onze woonkamer plaatshad. Hier hing mijn – met enige hulp van het handige mannetje van de Hubo – zelf geconstrueerde dartkabinet. Hier liep mijn treinbaan op dertig centimeter van het plafond met vier sporen door een dwarsdoorsnede van het Noord-Amerikaanse landschap. Hier stonden mijn lp’s, mijn draaitafel, mijn versterkers, mijn sjoelbak, mijn tafelvoetbalspel, de rollenbank voor mijn racefiets, de plunjebaal met mijn complete gevechtsuitrusting als korporaal van het Commandokorps Mobiele Colonnes, ja, alles wat een mannenleven zo waardevol maakt had ik hier om mij heen verzameld.

Dat kinderen een mens niet per se gelukkiger maken, wist ik lang voordat ene Babette Pouwels dat in deze krant van dinsdag wetenschappelijk wist aan te tonen. Mijn Man Cave werd stormenderhand overgenomen door twee nazaten die hier elk vrij uur doorbrachten voor hun gemeenschappelijke Xboxen, de gladde vloer gebruikten om er Domino Day na te spelen, mijn stellingkasten met oude jaargangen van Muziekkrant Oor leeghaalden om er Lego-exposities te houden en met hun onvaste handen voor het dartkabinet met mijn pijlen dood en verderf zaaiden op Grand Central Station dat ik ongelukkigerwijs een meter boven Bulls Eye heb aangelegd.

En toen kwam daar die kwade dag dat mijn eega besloot tot een algehele ontruiming en een ambachtsman over de vloer haalde waarmee ze plannen maakte voor grotere ramen, afgetimmerde bergruimten, strak gesausde wanden en een nieuwe vloer. Als een eenmansdestructiebedrijf maakte zij – voorlopig nog met brede armgebaren – een eind aan alles wat ik in een mensenleven had opgebouwd.

Een periode van koude-oorlogvoering brak aan, waarin ik dierbare objecten opeens op Marktplaats aangeboden zag worden, ik onder luid protest (‘Deze doen het nog!’) ritjes naar de Milieustraat of de Kringloopwinkel maakte met cassettedecks, minidiskrecorders en knutselcomputers, maar op slinkse wijze ook goederen aan de boedel onttrok, als een Egyptische museumdirecteur die het dierbaarste deel van zijn collectie voor de plunderaars verstopt.

Een deel van mijn treinbaan is nu – provisorisch – opgebouwd tussen de bureaus van ons redactielokaal, de archiefkasten doen dienst als tijdelijke tentoonstellingsruimte voor mijn wapenuitrusting en als prijzenkast voor de trofeeën van mijn wielercarrière als renner op leeftijd.

Maar ook hier zijn veiligheid en rust relatieve begrippen. Er gaan elastiekballetjes richting mijn collectie zeldzame bidons en er wordt geklaagd over de muffe lucht die uit de plunjebaal achter mijn bureau komt. Collega’s hebben aangeboden een stationspet voor me te kopen of maken stoomfluitgeluiden op momenten dat ik wijzigingen in het spoortracé aanbreng.

Waarom reageren mensen toch zo onvolwassen, als iemand zijn treintjes en soldatenspullen meeneemt naar werk?

 

Uit de krant van 3 februari 2011.