04Het leven wordt er niet overzichtelijker op. Neem nou de krik, die ik uit een nog nooit geopend luikje in de kofferruimte van mijn auto haal. Het ding – formaat rookpotje met een paar vreemde uitstulpingen – lijkt onmogelijk in staat een voertuig van 2000 kilo ook maar een centimeter van de grond te krijgen. En als ik ook nog bij de eerste zin van de gebruiksaanwijzing de draad kwijtraak – ‘Place Jack at proper jacking location’ – hak ik, na een paar keer schichtig om me heen te hebben gekeken, de knoop door. Alleen de buurvrouw die met haar bezem de bladeren van de stoep veegt, ziet hoe ik mijn fietspomp op het ventiel van de lekke band van mijn auto aansluit. Vrouwen vinden daar niks vreemds aan.

Voor iemand met twee linkerhanden vormen de kleinste tegenslagen in het leven onoverkomelijke hinderpalen. Al weken rijd ik rond met een rechtervoorband die eerst langzaam, maar geleidelijk aan steeds sneller leegloopt. Eerst duurde het een week na het op spanning brengen (2,4 bar) voordat ik weer langs het gele kastje met ‘lucht’ van de benzinepomp moest. Toen drie dagen. En afgelopen nacht is mijn auto in één keer helemaal scheef gezakt op een band die met een zielige dikke rimpel onderuit de velg stulpt.

Wat nu te doen?

De krik pakken, auto omhoog brengen, wiel verwisselen. Dat lijkt het meest voor de hand liggende scenario. Maar sinds mijn eerste traumatische ervaring met dit klusje, begin ik daar liever niet aan. Het was in de tijd dat ik werkte als medewerker van een sportredactie en er elke zondag op uit moest om ergens in de provincie een voetbalwedstrijd in de kelder van de onderbond te verslaan. Daartoe verplaatste ik me in een, voor vijfhonderd gulden aangeschafte, rode eend met gele wieldoppen en meer mankementen dan ik in de bijna zevenhonderd woorden van dit stukje kwijt kan. Maar op een kwade zondagochtend kwam daar ook een lekke band bij. In het bevindelijke deel van ons oude dorp zette ik de wagen op de krik – om tijd te winnen laat ik alle moeizame voorbereidingen maar even achterwege – pompte het wagentje omhoog, haalde het gemankeerde wiel eraf en herinner – de me pas dat ook mijn handrem al maanden kapot was toen het eendje met een klap van de krik gleed en op de velg terechtkwam.

Terwijl ik moeizaam mijn linkerbeen onder het chassis vandaan trok, ging het raam van mijn Gereformeerde Bonds-buurman open en klonk zijn, op de dag des Heren altijd wat slepende, klaaglijke stem: ‘Van der Plas, weet je wel dat het zondag is?’

Op praktijkavonden van de Bond tegen het Vloeken wordt mijn reactie nog wel eens als afschrikwekkend voorbeeld aangehaald.

(De kapotte handrem van de eend bracht mij – maar dit terzijde – ook nog een keer in problemen bij een alcoholcontrole. Opgelucht dat ik dit keer geen druppel had gedronken zette ik het blaaspijpje tegen de lippen, bolde mijn wangen, kneep mijn ogen toe en blies zo hard dat mijn autootje twee meter vooruit rolde en met het achterwiel tot stilstand kwam tegen de gepoetste schoenen van meneer agent. De blaastest was negatief, maar ik kreeg een bekeuring van 45 gulden voor de kapotte handrem.)

Zelf sta ik er ook van versteld hoe snel ik met mijn fietspomp bijna anderhalve bar in de tractorbanden van mijn Suv krijg, waarmee ik – heel voorzichtig op de verkeersdrempels – naar de dichtstbijzijnde vestiging van de Kwik-Fit rijd. Er is een mevrouw voor me die een lampje van haar remlicht wil laten vervangen. Ook een heel gedoe, tegenwoordig, maar een fluitje van een cent voor de receptionist, die met een grote schroevendraaier – ‘Gaat u maar even aan de kant, mevrouwtje’ – het rode plastic kapje van haar verlichtingsstrip te lijf gaat. De ene schroef gaat er gemakkelijk uit, bij de andere draait hij – met een steeds roder aanlopend hoofd – de blaren op zijn handpalm.

‘Sorry mevrouw, die moet worden uitgeboord, dat doen we hier liever niet.’

Daarna ontmoeten onze blikken elkaar.

Even zijn we één in onze machteloosheid, de Kwik-Fitreceptionist en ik.

 

Uit de krant van 29 oktober 2009.