stottertherapeutEen spraakleraar is nog geen taalleraar. Om dat te onderstrepen, wijst de logopedist van mijn zoon naar een plaatje in het boek dat hij aan hem gaat voorlezen. “Kijk, hun gaan op vakantie”, zegt hij. Op de achtergrond krimpt een vrouw, taalpuriste en niet helemaal toevallig mijn echtgenote, in elkaar.

Zelf had ik vroeger flaporen (daar zijn foto’s van), een spraakgebrek (ik stotterde), platvoeten (maat 44 op m’n tiende), kromgegroeide tenen (wegens het dragen van chronisch te kleine schoenen) en miste ik een stukje van m’n voortand (met de fiets tegen een stilstaande auto gereden). Ik kan me niet herinneren dat er ooit een (para-)medicus naar al deze aandoeningen heeft gekeken en nochtans bleken ze in de loop der jaren – op de kromme tenen en het stukje van m’n voortand na – allemaal vanzelf te verdwijnen.

Mijn hoofd groeide op een bepaald moment harder dan m’n oren, bij de overgang van de lagere- naar de middelbare school bleek ik opeens normaal te kunnen praten en over die platvoeten heb ik zelfs bij de keuring voor militaire dienst niemand gehoord. Maar ik ben dan ook van de generatie die pas naar de dokter gaat als ze wat mankeert. En daar kan de preventieve gezondheidszorg niet mee uit de voeten.

Tegenwoordig is aan elke modale schoolklas de staf van een middelgroot revalidatiecentrum verbonden. En dat moet ook wel. De helft van de leerlingen heeft ADHD (vroeger zou je zeggen: de leraar heeft een ordeprobleem), anderen zijn grof- of fijn motorisch gestoord (vroeger: beetje onhandig) en degenen bij wie niet helemaal precies een diagnose kan worden gesteld, worden ingedeeld in de categorie ‘aan autisme verwante stoornissen’ (vroeger: is soms een beetje een rare).

Mijn zoon schurkt tegen alle hierboven beschreven aandoeningen aan, maar ontsnapt voorlopig de dans doordat hij ook iets ontwikkelt wat je als een spraakgebrek zou kunnen beschouwen. (En als je eenmaal bent ingedeeld in een bepaalde categorie, laat de medische stand je voorlopig even met rust.) Wanneer hij in een groep van 36 klasgenootjes zijn verhaal kwijt wil of thuis zijn grote zus (9) wil overschreeuwen, gooit hij de eerste woorden van elke zin een keer of tien in de herhaling. Als hij rustig blijft (en het lezen al machtig zou zijn), kan hij Philip Freriks vervangen bij het voordragen van het Groot Dictee der Nederlandse Taal.

Niks van aantrekken, van dat gehaper, kregen wij als advies van een vriendin die iets dergelijks met haar zoontje had meegemaakt. Gaat vanzelf over. Maar daar dachten de schoolarts bij het Periodiek Gezondheidsonderzoek (PGO) én de logopedist op school anders over. Sindsdien bezoekt mijn zoon elke week de logopedist. Zijn eerste voorlopige diagnose luidt dat hij heel goed praat als hij rustig is, maar begint te haperen als hij door zijn enthousiasme wordt meegesleept. Alleen zijn conclusie is anders dan die van ons: langdurige behandeling is gewenst.

Als ouders mis je de lef om zelfstandig een eind te maken aan deze praktijken. Je wilt toch het beste voor je kind. En stél dat het echt niet over gaat, dan maak je je toch je leven lang verwijten. Bovendien kost het niks, op de jaarlijkse verhoging van de ziektekostenpremie na dan. Daarom is het zoontje van een collega drie jaar behandeld voor dyscalculie, de cijfervariant van dyslexie, totdat op een andere school bleek dat het aan de rekenmethode lag. En krijgt een klasgenootje van mijn zoon dat niet goed met de schaar overweg kan, om dezelfde reden inmiddels manuele therapie. Hij wordt wekelijks bekwaamd in het vakkundig uitknippen van (al naar gelang het seizoen) kerstbomen, paashazen en sinterklazen. Een vriendje dat bij het PGO een naar hem toegeworpen bal miste, moest voor straf therapeutisch op gym.

Een half uurtje logopedie per week (51,70 gulden) is dan nog te overzien. Er wordt twintig minuten met mijn zoon gespeeld, daarna leest de spraakleraar heel langzaam een verhaaltje voor. Dan trekken de jeugdige patiënt en mijn vrouw de jassen weer aan.

Hun gaan naar huis.

 

Uit de krant van 17 december 2001.