lege-tankNet nadat ik met grote stelligheid heb beweerd dat we met de inhoud van deze benzinetank nog wel ‘van hier naar Timboektoe’ kunnen rijden, schokt de auto, stottert de motor en valt hij, na nog twee zwakke kuchjes, helemaal stil. Driehonderd meter verderop zie ik het neonlicht van het tankstation, maar die afstand is alleen te overbruggen als mijn echtgenote de hulp inroept van een breedgeschouderde voorbijganger om ons naar de pomp te duwen. De opgekropte woede ontlaadt zich pas als zij, na het tanken, weer naast mij plaatsneemt. Haar tirade van hier naar Timboektoe eindigt met de zinsnede: “Dit flik je me niet nog eens!”

Tegen dat dreigement vecht ik nu al een jaar of twintig. Want waar de één de ultieme uitdaging zoekt in diepzeeduiken tussen mensenhaaien, zoek ik haar in het vrijwel leegrijden van de benzinetank van de auto. Het is een betrekkelijk onschuldige vorm van grenzen verleggen, die alleen bij mijn echtgenote panische reacties oproept. En dat alleen maar omdat het in twintig jaar tijd – op maar een paar honderd meter – één keer is misgegaan…

Dat heeft het leegrijden van de tank er alleen maar spannender op gemaakt. Ik zit niet alleen met de stress van ‘haal ik de pomp, of haal ik de pomp net niet’, ik moet deze tak van sport ook voor mijn echtgenote verborgen zien te houden. De afgelopen jaren heeft zij er een soort tweede natuur van gemaakt om elke tien minuten haar hoofd vanaf de passagiersstoel voor de meters op mijn dashboard te steken, om te controleren of alle wijzers nog in het groen staan. Zij kijkt eerst naar de temperatuurmeter (we hebben een keer in de Kennedytunnel in Antwerpen met een kokende motor gestaan) en daarna naar de benzinemeter.

Maar als we op deze vakantie de rondweg van Londen naderen, heeft zij met de kaart op schoot wel wat anders aan haar hoofd. Zij moet ervoor zorgen dat we vanuit Harwich op weg naar Noord-Devon de Engelse hoofdstad aan de noordkant passeren en niet via de veel langere route aan de zuidkant. De benzinemeter hangt dan al gevaarlijk laag naar beneden en elke mijl die onze Volvo de 1200 kilo zware caravan voorttrekt, hoor ik slurpende geluiden uit de tank komen. ‘Services 25 miles’ stond er op het laatste bord dat ik passeerde, en dat moet ik makkelijk kunnen halen.

Maar dan moet er helemaal niks misgaan. En dat is nu het mooie van het verkennen van de grenzen van je benzinetank, er gaat altijd wat mis. Na vijf mijl op de M25 krijgt mijn eega in de gaten dat ze ons toch via de zuidelijke kant van de rondweg stuurt en krijg ik opdracht bij de eerste afslag te keren. Dat zijn nog eens tien mijl erbij, tot aan de Services. De meter kruipt langzaam, maar onverbiddelijk in het rood. Een mijl, hoeveel kilometer is dat ook alweer? Na dertig mijl (nog vijf te gaan, tot aan de Services) stuurt mijn kaartlezeres ons van de M25 de M4 op, richting Reading. Mijn hartslag stijgt van 125 naar 175 als ik me realiseer dat ik de Services op de M25 nooit ga halen. Heel zacht begin ik in mezelf te hyperventileren als ik op de M4 na tien minuten een bord met ‘Services 27 miles’ passeer. De meter is inmiddels door het rode gedeelte heen gezakt en begint wat slapjes omlaag te hangen.

Ik blijf zo ver mogelijk links rijden om bij het eerste gehaper van de motor de combinatie naar de kant te sturen. Op de kilometers dat door wegwerkzaamheden de vluchtstrook ontbreekt, zie ik beelden aan mij voorbijtrekken van vrachtwagencombinaties die zich achterin mijn Kip Greyline boren. Alle geluiden om me heen vervagen; met elke minuut dat de tank leger wordt, wordt alleen het suizen in mijn oren luider.

Dan passeer ik, met de auto nog steeds stationair draaiend op 90 kilometer per uur, het bord ‘Services 1 mile’. Mijn opluchting vult zo tastbaar de ruimte dat mijn echtgenote bijna dubbel slaat naar de meters op mijn dashboardkastje. De moordlust schittert in haar ogen en het ‘Dit flik je me niet nog eens’ klinkt dreigender dan ooit.

Ik kijk haar aan met de gelukzalige glimlach van een junk die zojuist zijn shot heeft kregen.

 

Uit de krant van 21 juli 2003.