P1050488Vroeger, ja vroeger. Toen reden we overdag 160 kilometer en gingen we ’s avonds om half elf nog naar de kroeg. Als we dan lekker gekruid hadden gegeten en een beetje winderig waren – wat zeg ik, een béétje winderig! – trokken de stamgasten zich daar stilletjes in een hoek van het pijpenlaatje terug. Een herdershond die al vijf jaar voor dood onder de toog lag, hees zich moeizaam op zijn poten en wankelde naar de deur om frisse lucht te happen. En de volgende dag? Dan zaten we ’s morgens gewoon om acht uur weer op de fiets.

Wielertoeristen vormen – weet ik van een psycholoog, het kan ook een psychiater zijn geweest – voor het uitoefenen van hun hobby lichte gemeenschappen. Clubjes van gelijkgezinden die met elkaar vooral de liefde voor de racefiets gemeen hebben. Voor buitenstaanders is dat moeilijk te begrijpen. Het duizelt mijn eega soms als ik probeer uit te leggen met welke lichte gemeenschap ik nu weer op pad ben.

Deze week is dat HTWV. Een gelegenheidsclub van fietstoeristen in een semi-professioneel zwart tenue, waarvan de letters gewoon staan voor Hijgend Trekken Wij Voort. Normaal beslaan de jaarlijkse uitjes van dit gemêleerde gezelschap een lang weekeinde. Maar het 30-jarig jubileum wordt gevierd met een hele week Vogezen.

Minstens zo belangrijk als het fietsen is het culinaire aspect van HTWV-reizen. In dat opzicht is deze jubileumuitvoering onder een slecht gesternte begonnen omdat onze kok, vinoloog en bestuurder van de bezemwagen in de week voor vertrek door zijn rug is gegaan. De basissauzen en het ingevroren vlees die hij nog voor ons heeft geregeld, dreigen we op de heenweg naar Ventron nog te verspelen doordat de aanhanger van het busje bezwijkt onder de indrukwekkende hoeveelheid bier en wijn die ook in dit wankele voertuig een plekje heeft gevonden. Met kunst-, vliegwerk en veel rookwolken wordt de combinatie na een klapband met honderd kilometer per uur min of meer heel aan de kant gezet.

Een fietsdag van HTWV begint met de plechtige belofte om bij elkaar te blijven, na een paar kilometer gevolgd door een woedeaanval van wegkapitein Jan Pep als blijkt dat het peloton volledig uit elkaar geslagen over ’s Heeren wegen doolt. Vanuit onze gîte is het zo’n 200 meter klimmen naar de top van de Col d’Oderen en daarna is het een stief kwartiertje dalen naar Kruth. In die, zeg een half uur, slagen we erin vijf van de achttien renners kwijt te raken. Twee blijken er halverwege teruggegaan omdat ze hun hartslagmeter zijn vergeten, een derde krijgt pech, een vierde krijgt diarree en de vijfde blijft ergens in die afdaling op de nummers 2, 3 en 4 wachten. Van enige communicatie met de bus – waarvan de bemanning de andere kant op is gereden om opnieuw te pinnen nadat een dag eerder een portemonnee met 500 euro terrasgeld verloren ging – is geen sprake. Het vervolg van de ritten voltrekt zich in de regel eveneens in complete verwarring. Over de route, de positie van de renners, vermeende pechgevallen, de keuze van de koffietent, ja, over alles eigenlijk.

De 160 kilometer van vroeger, ja, vroeger, zijn er inmiddels hooguit 110, alleen afgelegd door een minderheid die onderweg niet de gelegenheid heeft benut om een kilometer of 30 af te snijden. En na een dag van hijgend voorttrekken belanden de renners niet meer in de kroeg, maar voor de open haard, waar ik – na twee jaar nog steeds beschouwd als aspirant-lid – achter een tafel vol hersteldrank met wisselende alcoholpromillages alle hoogtepunten uit de HTWV-geschiedenis moet aanhoren. Zoals in veel andere mannengemeenschappen speelt het laten van winden daarin een centrale rol.

Nee, dát is in dertig jaar niet veranderd.

 

Uit de krant van 16 september 2010.