9789491618208We hadden meer gemeen dan alleen onze voornaam. Net als ik was Dickie van der Zwan lang, spichtig, donkerblond en gezegend met een stevige neus. In de klas zaten we – als een twee-eiige tweeling – naast elkaar en ook na schooltijd zochten we – vaak onbewust – elkaars gezelschap. Dus was het niet zo vreemd dat mijn zussen naar huis renden met het gerucht dat ik het was, die op een koude najaarsmiddag uit het water van het Additioneel Kanaal werd gevist.

Nederland leest ‘De gelukkige klas’ van Theo Thijssen, maar als ik terugdenk aan mijn eigen lagere schooltijd zijn het niet de magische momenten tussen leraar en klas die me zijn bijgebleven. In de uithoeken van mijn geheugen schuilen vooral grote en kleine dramatische ogenblikken. De keer dat Alex Ouwehand en bovenmeester Van Essen in de gang op de vuist gingen. Hoe Marcel – iemand die we nu een leerling met een rugzakje zouden noemen – op het schoolplein werd gepest. Het Indische jongetje – de naam ben ik even kwijt – die als straf van zijn moeder eetlepels sambal moest eten. Het moment dat ik – als stotteraar volledig blokkerend boven een Franse tekst en de ogen van de hele klas op mij wetend – een druppel uit mijn neus verloor, bovenop mijn opengeslagen lesboek. En Dickie van der Zwan, natuurlijk.

‘De gelukkige klas’ is ook het thema voor een workshop ‘columns maken’ die ik in de bibliotheek van Velsen geef voor docenten uit het lager- en middelbaar onderwijs, vooral om zelf eens te ervaren hoe machteloos je als leerkracht soms bent. Hoe kun je iemand in twee uur leren luisteren, kijken en schrijven, met de oren en de ogen van een columnist?

In het kringgesprek vooraf hoor ik leraren mooie verhalen vertellen, maar zie ik ze compleet blokkeren als die op papier moeten worden gezet. Of vluchten in verzonnen anekdotes terwijl de werkelijkheid zoveel mooier is. Mooi voor een column, in elk geval. Zoals het verhaal van de docent die zijn klas de verplichte literaire boekenlijst moest opdringen en aan het eind van het jaar een hand krijgt van een leerling, die hem toevoegt: ‘Bedankt meneer, u heeft er voor gezorgd dat ik nooit meer met plezier een boek kan lezen.’ De docent vertelt het aangeslagen als zijn ergste ervaring in het onderwijs, en gespreksleidster (en schrijfster) Conny Braam toont zich oprecht geïnteresseerd. ‘Wat is die jongen later geworden? Recensent?’

De bevlogenheid van Theo Thijssen is ver te zoeken als iemand – heel eerlijk, dat wel – opbiecht dat hij vooral in het onderwijs is gegaan vanwege de lange vakanties. ,,Later werd dat natuurlijk anders”, haast ze zich te zeggen. Maar in de mengeling van romantiek en magie uit ‘De gelukkige klas’ kan bijna niemand zich vinden. Ik luister als de leerling die zich van zijn middelbare schooltijd nog wel herinnert dat er docenten waren die de magie soms de klas inbrachten. Zoals mijn geschiedenisleraar Van der Staaij, een gedrongen, op het oog norse man, die ons met zijn verhalen – vooral over de Tweede Wereldoorlog – Theo Thijssen-momenten bezorgde.

Maar niks tekent zich zo scherp af als de dood van Dickie van der Zwan. Hij was de eerste dode die ik zag, opgebaard in het kamertje boven de groentezaak van zijn ouders. Ik weet nog wie er naast me zaten, tijdens de begrafenisdienst op het balkon van de Dorpskerk en herinner me nog steeds de liedjes die ik pas veel later als christelijke uitvaartklassiekers ging herkennen: ‘Beveel gerust uw wegen’ en ‘Wat de toekomst brenge mogen’. Op die plek, met de ogen gericht op de kist, werden we voor mijn gevoel van een groepje individuen opeens een klás.

Marcel werd daarna op het schoolplein ook niet meer gepest. Dacht ik, tenminste. Maar dat kan iets van de romantiek van Theo Thijssen zijn, die onbewust in dit stukje sluipt.

 

Uit de krant van 6 november 2007.