Ze zijn er wel, die momenten van intense gelukzaligheid. Als hij naast me op de bank ligt voor zijn favoriete televisieprogramma, een buis Pringles op zijn buik en een glas cola onder handbereik. ,,Dit is pas leven, pap”, kan hij dan zeggen. Maar verder is mijn zoon (10) er niet zo mee bezig, dat hij in het land woont waar de kinderen het gelukkigst zijn.
Nee, dan over de grens, waar het allemaal zoveel minder is voor onze nazaten. Mijn rentenierende vriend wordt er op straat in het Spaanse Jalón nog op aangesproken door Gareth van de fietsclub, een Brit uit Wales. Of hij het al heeft gehoord? Mijn vriend – vijf poezen, zeven fietsen, geen kinderen – weet van niks. Groot-Brittannië staat stijf onderaan de lijst die Unicef heeft opgesteld. Gareth prijst zich, andermaal, gelukkig dat hij nu in Spanje (vijfde op de lijst) woont. Maar Nederland, met stip op één, dat is het toch helemaal.
De organisatie van het VN-kinderfonds vergeleek de positie van kinderen in 21 ontwikkelde landen op basis van veertig factoren, zoals armoede, gezondheid en veiligheid, onderwijs, relatie met familie en de mate waarin de kinderen zelf aangaven gelukkig te zijn met hun leven. In dat opzicht moeten ze mijn zoon hebben getroffen op een Pringles-moment – hoewel, ons wordt nooit wat gevraagd – en gelukkig niet een dag eerder, toen hij door zijn moeder met veel verbaal geweld werd geconfronteerd met het feit dat hij voor de zoveelste keer zijn repetitieopgaven was kwijtgeraakt, op de honderd meter die hij van school naar huis moet lopen.
Waarmee ik maar wil zeggen dat geluk een vluchtig gegeven is en toch vooral ook wordt bepaald door wat er achter de eigen voordeur gebeurt. Als je wordt verwaarloosd door je ouders, een overbelaste voogd hebt, of behoort tot de 120.000 kinderen die al maanden op een wachtlijst staan voor psychiatrische hulp, kun je zelfs in Nederland niet zoveel met het lijstje van Unicef. Maar die van mij heeft geen reden tot klagen.
Als een variant op het aan tafel veel gebezigde, maar inmiddels wat belegen ‘Weet je wel dat er in Afrika kindertjes zijn die helemaal niks te eten hebben?’, heb ik hem al een paar keer voor de voeten geworpen (als hij zijn schamele spaartegoeden wil beleggen in kneedgum; wanneer hij zijn bonte collectie multimedia-apparaten wil uitbreiden met een Playstation 3; als hij op een mooie zondagmiddag een volgend hoofdstuk moet tikken voor zijn werkstuk over ‘De Vulkanoloog’) dat hij zich goed moet realiseren dat hij in het land woont waar de kinderen het gelukkigst zijn. Dus of hij maar even een vrolijk gezicht wil opzetten.
Heel lang kan ik daar niet op teren. De euforie over het ene lijstje verstomt in de regel op het moment dat er weer een ander lijstje wordt gepresenteerd. Tijdens een Pringles-moment voor hem en een Leffe Blond-moment voor mij, vallen we op zaterdagmiddag in een uitzending van ‘Een Vandaag’ waarin het Verwey-Jonker Instituut (ook weer samen met Unicef) een opsomming presenteert van provincies waar je als kind het slechtst af bent. Daaruit blijkt mijn zoon – net als zijn lotgenoten in Groningen en Flevoland – zo’n beetje in het Groot-Brittannië van Nederland te wonen.
,,We moeten naar Noord-Brabant”, zegt hij, net voordat ik strategisch kan overschakelen naar het andere net. ,,Daar is het pas leven.”
Tot het volgende lijstje, in elk geval.
Uit de krant van 6 maart 2007.
Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.