relativitet_emc2-1De toon in de e-mails aan de vriendin met wie ze de spreekbeurt moet houden, werd de dagen daarvoor al verontrustender. Maar bij het aflopen van de kerstvakantie dreigt er regelrechte paniek. Nog maar twee dagen te gaan, en nog steeds geen onderwerp. Dit is het moment waarvoor de faalangstbegeleidster van school nog zo had gewaarschuwd. “Kies iets simpels”, adviseer ik. “Iets waar je al veel van weet.” Een afwezig knikje geeft aan dat ik me met mijn eigen zaken moet bemoeien. Ze stampt zorgelijk de trap op naar haar kamer, voor nieuw elektronisch overleg met haar klasgenote. Een kwartier later komt ze, zichtbaar opgelucht, weer omlaag. “Zijn jullie eruit?” Ze knikt. “En wat is het geworden? Mijn huisdier?, Lord of the Rings?, Waarom ik basketbal leuk vind?” Een golf van minachting spoelt mijn kant op. “De relativiteitstheorie van Einstein”, zegt ze.

Op de basisschool had ik alleen te maken met de voorleeshulp, de hoofdluismoeder en de ‘Naar het zwembad-transportouder’, waarvan ik er zelf eentje ben. Maar op de middelbare school is daar nog een aantal interne en externe onderwijsondersteuners bij gekomen. De laatste twee maanden krijgen we met zekere regelmaat post van de faalangstbegeleidster. Een soort hoofdluismoeder die zich bezighoudt met de binnenkant van je schedel.

Voor de buitenwereld is mijn dochter een weerloze prooi voor faalangstbegeleiding in al haar facetten. In gezelschap dat voor haar niet optimaal vertrouwd is, wordt ze verlegen en – op het schuwe af – in zichzelf teruggetrokken. Ze houdt er niet van om op te vallen en dat is al lastig genoeg, als je overal een kop bovenuit steekt.

Bij het maken van de faalangsttest, begin december, heeft ze behoorlijk moeten sjoemelen om op een gunstige score uit te komen. Onze argumenten dat ze allicht wat zou opsteken van faalangstbegeleiding, vielen als zaad op de rotsen van onvermurwbaar pubergedrag. Faalangstbegeleiding zou haar alleen nog maar zenuwachtiger maken. En het was ook nog eens op donderdagmiddag, het achtste uur.

De eerste dag na de kerstvakantie zijn de meiden nog vrij en werken ze bij ons thuis aan de spreekbeurt. Tijdens de koffie vertellen ze dat het zeker een kwartier heeft geduurd voordat ze de relativiteitstheorie doorhadden. Pas toen bleek dat ze de speciále relativiteitstheorie hadden uitgeplozen terwijl ze de algeméne relativiteitstheorie moesten hebben. Hoe hebben ze zo stom kunnen zijn? Ik ben de enige die het niet grappig vind. “Toch maar niet liever een spreekbeurt over de kwaliteitskeuring van Nederlands kalfs- en rundvlees?”, probeer ik, met een zorgelijke ondertoon. “Effe checken?”

Tussen de middag zijn ze klaar met het werk en het leven van Einstein, in twee overzichtelijke A4’tjes waarin passages rood en blauw zijn geprint. De rode leest mijn dochter, de blauwe haar vriendin. Omdat een dag later blijkt dat de spreekbeurt een week wordt uitgesteld, krijg ik in de tussentijd nogmaals een schrijven van de faalangstbegeleidster. De score van mijn dochter in de test geeft weliswaar niet aan dat ze faalangstig zou zijn, maar ze scoort wel enigszins op de vermijdingsindex. “Dat zou kunnen duiden op een vermijdingsprobleem (je niet verantwoordelijk voelen voor je schoolwerk, of liever je schoolwerk uit de weg willen gaan).”

De week daarop krijgt ze een acht voor de spreekbeurt over de relativiteitstheorie van Einstein. Aan de magere kant, vindt ze zelf, omdat haar streven erop is gericht om alleen maar negens op haar rapport te halen. Van de reeks spreekbeurten die zij aan zich voorbij had horen komen, vond de leerkracht dat de helft van haar leerlingen een te makkelijk en de andere helft een te moeilijk onderwerp had gekozen. Mijn dochter haalt haar schouders op. Bij te makkelijk kan ze zich wel iets voorstellen. Maar dat iemand een onderwerp te moeilijk vindt? Daar kan ze met haar pet niet bij.

Na de brieven van de faalangstbegeleidster zit ik dringend verlegen om een levensteken van de coördinator grootheidswaanzin.

 

Uit de krant van 24 januari 2005.