woolacombe-from-beachOf ze ons een uurtje met de kinderen alleen kunnen laten, willen mijn echtgenote en haar vriendin weten. We staan op een parkeerplaats in Woolacombe, aan de kust van Noord-Devon. Aan de ene kant lonkt voor onze nazaten de zee, aan de andere kant trekt het winkelcentrum van het stadje aan onze eega’s. Lastig, als je geen keuze hebt. Natuurlijk kunnen ze ons een uurtje alleen laten met de kinderen.

Woolacombe is een surfersparadijs met een zandstrand dat de eerste vijftig meter wel wat wegheeft van de Nederlandse kust. Daarna begint een zompig gedeelte van een halve kilometer dat eruit ziet alsof het net bij eb is drooggevallen. En al die domme Engelsen blijven helemaal bovenaan zitten, op het zachte zand, en lopen elke keer als ze het water in willen die meer dan vijfhonderd meter naar de zee.

Maar vanaf dat punt hebben wij mannen geen enkel zicht op het kroost. Dus dragen wij geen water, maar onze rugzakken, de tas met proviand en boeken én de badhanddoeken naar de zee. Zo’n tien meter van de waterlijn wordt, op de klassieke badgastenmanier, een gedeelte van het strand geconfisqueerd: rugzakken en bovenkleding in het midden, daar omheen vier uitgespreide badhanddoeken. We hoeven niet op een paar meter te kijken, want alle Engelsen zitten minstens vijfhonderd meter verderop.

Mijn vriend heeft zelf geen kinderen en beleeft in de vakantieperiode dat hij met die van ons optrekt nog plezier in dingen die je als natuurlijke vader allang als corvee bent gaan beschouwen. Hij gaat met de kinderen in zee, ik blijf op de handdoeken, de rugzakken en de bovenkleding passen, op ons kunstmatig gecreëerde eiland dat voortdurend wordt omspoeld door Engelsen die steeds de vijfhonderd meter van en naar de zee lopen.

Een meter of twintig uit de vloedlijn maken de golven mooie krullers en rollen ze met donderend geraas richting de kust. Voor ervaren surfers is dat het moment om op hun planken te klimmen, om staand richting de kust te glijden. Mijn dochter (11) en mijn zoon (gisteren 7 geworden) behelpen zich door op hun buik op hun boards door het schuim te glijden. Het is dood tij, de rollers lopen steeds uit tot hetzelfde punt op het zand, zo’n meter of tien voor me.

Er staat een matig briesje, het zonnetje prikt en ik ben pas halverwege mijn vuistdikke thriller ‘De laatste man’ van David Baldacci. Het lijkt warempel wel vakantie. Naast mij staan twee grote vlaggen (rood met geel) van de Lifeguard, die voor het gedeelte tussen de vlaggen toezicht houdt vanuit een landrover. Het is de enige Engelsman die, net als wij, zo slim is geweest om zich niet vijfhonderd meter van het water te installeren.

Nog geen dertig minuten later keer ik weer terug naar de barre werkelijkheid als mijn vriend met twee blauw aangelopen koters (het water is hier altijd een graad of vijftien) uit de zee komt. Dan is het meteen ook spitsuur. Er moeten handdoeken worden aangegeven, er moet worden afgedroogd, voor de één wat te drinken worden opgediept uit de ene rugzak en voor de ander wat te eten uit de andere rugzak. Je zal dat spul, net als al die Engelsen, steeds van vijfhonderd meter verderop moeten halen.

Erg veel tijd krijg ik niet om van die vaststelling te genieten. Eén roller stopt niet, zoals te doen gebruikelijk, op tien meter van ons plekje, maar rolt door totdat we in één keer tot onze knieën in het water staan. Om me heen zie ik handdoeken, rugzakken, bovenkleding en een vuistdikke thriller omhoog gespoeld worden, naar het punt waarnaar de Lifeguard zojuist heel geniepig zijn twee rood/gele vlaggen heeft verplaatst.

We zijn – met onze druipende handdoeken, volgelopen rugzakken, doorweekte bovenkleding én de tot papierpulp verweekte roman van David Baldacci – halverwege het vijfhonderd meter brede strand op weg naar omhoog, als we mijn echtgenote en haar vriendin tegenkomen.

Op die plek wordt de tijd dat zij ons met de kinderen alleen durven te laten, officieel teruggebracht tot maximaal een half uur.

 

Uit de krant van 28 juli 2003.