Mannen die zelf hun overhemd strijken. Die weten hoe de wasmachine werkt. Of ongevraagd de stofzuiger door het huis halen. Dat noemen wij – de overgrote meerderheid voor wie deze activiteiten wezensvreemd zijn – de markt verpesten. Maar het kan altijd nog erger: op een maandagavond – als je met je echtgenote naar Pauw en Witteman zit te kijken – de Vlaamse schrijver Herman Brusselmans horen beweren dat hij elke zes maanden in het blad Humo een column wijdt aan de onuitputtelijke bron van liefde die hij koestert voor zijn vrouw. De triomfantelijke blik van de figuur naast mij op de bank staat haaks op het verwijt in haar stem: ,,Kijk, dat doe jij nou nooit…”
Auteur: Dick van der Plas (Pagina 19 van 36)
Als uitwonend student heeft onze dochter na drie weken zelfstandigheid haar eigen term voor de spaarzame bezoekjes aan het ouderlijk huis: foerageren. Aan de sleutel van de meterkast in onze hal hangt vrijwel constant een plastic tas met levensmiddelen, schone was en nagekomen post op haar te wachten. Maar vandaag komt ze ook langs omdat ze weet dat het mijn vaste beurt is om te koken. ,,Ja, gooi ook meteen maar een frikadel en een kroket in het vet.”
Een vergelijkbare euforie heb ik gekend op het moment dat de Belastingdienst automatisch mijn aangifte begon in te vullen. Een fractie van een seconde nadat ik het nummer van mijn Bonuskaart heb getikt in het daarvoor bestemde vakje, krijg ik – rijkelijk geïllustreerd met fotootjes – mijn complete boodschappenlijst van de afgelopen jaren op mijn beeldscherm. ,,Ze weten bij de supermarkt precies wat ik allemaal heb gekocht!”, roep ik verrukt naar mijn vrouw. ,,Wat handig!”
Of ze ons een uurtje met de kinderen alleen kunnen laten, willen mijn echtgenote en haar vriendin weten. We staan op een parkeerplaats in Woolacombe, aan de kust van Noord-Devon. Aan de ene kant lonkt voor onze nazaten de zee, aan de andere kant trekt het winkelcentrum van het stadje aan onze eega’s. Lastig, als je geen keuze hebt. Natuurlijk kunnen ze ons een uurtje alleen laten met de kinderen.
Hoe vaak gebeurt het, dat je met de broek op je enkels bijdraagt aan de oplossing van een wereldwijd probleem? Oké, het is niet direct dat je de strijd tegen het terrorisme een stapje verder helpt. Of een bijdrage levert aan een betere verdeling van de welvaart. Maar op het A4’tje op de binnenkant van de deur van het Clivus-toilet van de camping Crossways waarop ik me net heb laten zakken, staat het toch duidelijk: The Clivus dry toilet is found worldwide the sustainable solution to a growing problem.
Net nadat ik met grote stelligheid heb beweerd dat we met de inhoud van deze benzinetank nog wel ‘van hier naar Timboektoe’ kunnen rijden, schokt de auto, stottert de motor en valt hij, na nog twee zwakke kuchjes, helemaal stil. Driehonderd meter verderop zie ik het neonlicht van het tankstation, maar die afstand is alleen te overbruggen als mijn echtgenote de hulp inroept van een breedgeschouderde voorbijganger om ons naar de pomp te duwen. De opgekropte woede ontlaadt zich pas als zij, na het tanken, weer naast mij plaatsneemt. Haar tirade van hier naar Timboektoe eindigt met de zinsnede: “Dit flik je me niet nog eens!”
Van alle vormen van lichamelijk genot kan het rugkrabbelen nog wel in het (semi-)openbaar worden ondergaan. In de opvattingen van mijn zoontje (net vijf) tenminste, want je hoeft maar een vage bekende van hem te zijn of hij komt vertrouwelijk naast je zitten, trekt zijn shirt omhoog, draait zijn romp van je af en vraagt op z’n vertederendst: “Rugkrabbeltjes, alsjeblieft?” De aangesprokene is meestal te verbouwereerd om te weigeren en zodra de vingers plichtmatig over zijn rug gaan, ontlokken ze mijn nazaat geluiden die zich het best laten vergelijken met het gespin van een kat.
Merkwaardig, hoe alledaagse geluiden zich toegang verschaffen tot je droomwereld. Het gesnor van de wekker. De voordeurbel. Het gerinkel van de telefoon. De telefoon? Mijn wederhelft schudt mij ruw uit deze zalige staat van bewusteloosheid. ,,Je telefoon gaat!” De cijfers van de satellietontvanger onder de televisie van onze caravan geven 03.14 uur aan. Het tijdstip waarop via moderne communicatiemiddelen de dood of een ander van buiten komend onheil wordt aangezegd. Mijn hartslag accelereert van 60 naar 180 in 2,8 seconden, ik voel een druk op de borst en mijn keel wordt dichtgeknepen. Mijn eega is er niet veel beter aan toe, zie ik. De telefoon gaat. Maar waar is dat rotding!
Op weg naar de ferry in Hoek van Holland vond ik hem vooral een schijtlaars. Na het eerste half uur van wat onze drieweekse reis naar Engeland en Ierland ging worden, reed mijn zwager weer terug naar huis omdat hij zijn caravanpapieren was vergeten. De caravanpapieren? Daar had niemand mij in de twintig jaar dat ik met dat ding rondrijd, ooit naar gevraagd. ,,Mij wel”, zei hij. ,,Elke vakantie ben ik wel een keer de Sjaak.”