Op het paadje van de schuur naar de keukendeur loop ik in het pikkedonker tegen de fiets van mijn dochter aan. Het rijwiel staat dwars over het pad, om te voorkomen dat ik er achteloos aan voorbij kan gaan. En dat blijkt ook de bedoeling. ,,Mijn zadel is kapot”, zegt ze, tussen twee happen roze koek en een op een computerscherm gefixeerde blik door. ,,Je moet er even een ander opzetten.” Kalm blijven, onder dit soort omstandigheden. Dat heb ik wel geleerd. ,,Natuurlijk. Ik haal er even eentje uit het magazijn.”
Auteur: Dick van der Plas (Pagina 17 van 36)
Met één hand weeg ik de rugzak en met de andere knijp ik in de frêle schouders van mijn 12-jarige dochter. “Ik zal een grote fietstas voor je kopen”, zeg ik tegen haar, met de oplossingsgerichtheid die mij zo kenmerkt. “Dan hoef je dat zware ding onderweg niet op je rug.” Ze kijkt me aan alsof ik zojuist heb voorgesteld om de weg naar school voortaan maar in haar blote kont af te leggen. “Een fietstas!”, spuugt ze uit. “Die heeft niemand!”
Om eens lekker los te komen van zijn werk, had mijn zwager ooit een bevriende ondergeschikte – zo noemen ze dat, bij de politie – meegenomen op fietsvakantie in Spanje. Toen hij de laatste avond van deze trip bekende als een berg op te zien tegen de honderden e-mails die op zijn eerste werkdag op beantwoording lagen te wachten, liet zijn collega monter weten dat hij de inhoud van zijn Inbox altijd ongelezen naar de prullenbak sleepte. Ja, ook – of misschien wel: juist – de berichten van de korpsleiding. Pas nadat een vlieg alle gelegenheid had gehad om een paar honderd eitjes in zijn holle kies te leggen, sloot mijn zwager zijn opengevallen mond.
Zelf ben ik mijn zoon ook wel eens een uur kwijt geweest, dus ik begrijp wel iets van de bezorgdheid in de stem van de moeder die mij door de telefoon vraagt of ‘Kevin’ soms bij ons aan het spelen is. Maar ik weet van geen Kevin. Mijn zoon is thuisgekomen met een klasgenootje dat door mij (het is nog een wonder, hoe ik al die ventjes uit elkaar houd) herkend wordt als ‘Willem’ en dat op mijn vraag of zijn moeder het goed vindt dat hij bij ons komt spelen, bevestigend heeft geantwoord. Mooi, zet je fiets dan maar achterom in de tuin. (Het sleuteltje van zijn slot is afgebroken en het zijn onzekere tijden.)
Die ochtend verliet ik het huis gekleed in een jack van het merk The North Face, een zwart petje op het hoofd met aan de zijkant in rode letters ‘Maratona dles Dolomites’ en daar overheen een Sennheiser-koptelefoon. Verder droeg ik een donkergrijze spijkerbroek en halfhoge, bruine schoenen van Floris van Bommel en bewoog ik mij voort op een zwarte atb van het merk BeOne, type Karma Beach, met achterop een tas van Topeak. Ik was op weg naar mijn werk, maar mocht ik daar nooit aangekomen zijn, dan beschikt u hiermee over voldoende gegevens om een Amber Alert, Twitteroproep of melding via Burgernet de wereld in te sturen.
We hadden meer gemeen dan alleen onze voornaam. Net als ik was Dickie van der Zwan lang, spichtig, donkerblond en gezegend met een stevige neus. In de klas zaten we – als een twee-eiige tweeling – naast elkaar en ook na schooltijd zochten we – vaak onbewust – elkaars gezelschap. Dus was het niet zo vreemd dat mijn zussen naar huis renden met het gerucht dat ik het was, die op een koude najaarsmiddag uit het water van het Additioneel Kanaal werd gevist.
Dat mijn zoon de plaatselijke juwelier heeft beroofd, hoef ik gelukkig niet via een vernederende aflevering van Opsporing Verzocht te weten te komen. Hij biecht het delict op, direct nadat we de zaak hebben verlaten. “Dit heb ik gepikt”, zegt hij, en laat me een kleurig afdekplaatje van Lego zien waarop een landkaartje is geschilderd. Hij heeft thuis drie kubieke meter Lego, verspreid over de gekste uithoeken van zijn kamer, maar kennelijk ontbrak dit onderdeel van twee bij twee centimeter nog in de collectie. De juwelier waakt over uw en onze eigendommen, beweert het bordje op de toegangsdeur van de zaak, maar mijn nazaat is er toch in geslaagd het kleinood ongezien uit het speelhoekje mee te nemen.
Van de drie miljoen lijders aan vliegangst die ons land telt, zit er één rechts van mij, aan de andere kant van het gangpad. Het moderne luchttransport mag dan volgens de statistieken als veilig te boek staan, het zorgt al voor het opstijgen voor gebroken gezinnen. Drie van ons zijn neergezet op stoel D, E en F, ik ben in het linkerrijtje verbannen naar stoel C. Net als in de meeste gebroken gezinnen, zijn de kinderen toegewezen aan de moeder.
Op weg naar het derde filiaal in mijn lijstje van zes supermarkten, bekruipt me het voor ouders en opvoeders zo kenmerkende gevoel dat zich het best laat vangen in de zin: ik lijk wel gek. Mijn queeste richt zich op een pak – liefst meerdere – Crok & Chok van Kellogg’s, de enige multi ontbijtgranen die mijn nazaten (14 en 18!) momenteel tot zich wensen te nemen. Maar dat verrekte spul is overal uitverkocht of – erger nog – uit de schappen genomen.
De ontplooiing van de één, beknot de vrijheden van de ander. Ja, die verheven gedachte gaat door me heen als mijn zoon (13) aankondigt dat hij voortaan een kwartier eerder opstaat om de krant te lezen. Een lovenswaardig initiatief, ware het niet dat het hier uitgerekend het kwartier betreft dat ik in alle rust met het ochtendblad op het toilet doorbreng.