Pas als je voor een paar dagen afscheid van elkaar moet nemen, besef je hoe diepgeworteld het wantrouwen in een relatie kan zijn. Naast het koffertje van mijn eega die voor vijf dagen afreist naar onze vrienden in Spanje, staat – al volledig ingepakt – de weekendtas voor mijn zoon, die over vijf dagen op schoolkamp gaat. Zelfs de kleren die hij bij vertrek dient te dragen, liggen er in een stapeltje bovenop. ,,Kijk, je moet alleen nog even twee batterijen voor zijn zaklantaarn halen en een zak kleurstofvrije snoep voor onderweg. En wat zakgeld in zijn portemonnee doen. Moet ik dat nog opschrijven, of vergeet je dat niet?” Ik vergeet het niet, maar het wordt toch opgeschreven. Voor een vrouw is een man een mens met een beperking.
Tegen vrienden en collega’s die ik altijd heb beschimpt omdat zij – één of meerdere keren per jaar – los van hun vaste partner op vakantie gaan, kan ik nog steeds volhouden dat wij niet meedoen aan die moderne malle fratsen van ‘even lekker op jezelf zijn’. De keren dat ik alleen afreis naar Spanje, ga ik met mijn racefiets op trainingskamp. En mijn echtgenote kreeg voor haar verjaardag een ticket van onze rentenierende vrienden voor een soort van werkkamp: het is de tijd om in de wijngaarden de druiven te dieven: het weghalen van overtollige uitlopers en bladeren, waardoor de trossen zich beter kunnen ontwikkelen. Leuk werk, vindt ze, maar nee, het is zeker geen vakantie.
Als ze had geweten dat haar zoon op de dag dat zij ’s avonds om half zeven weer aankomt op Schiphol, ’s morgens om negen uur voor een aantal dagen met Groep 8 op schoolkamp gaat, was zij overigens niet gegaan. Van zo’n kamp hoor je als kind oververmoeid, vervuild en misselijk terug te komen. Met mij aan het gezinsroer lijkt haar de vrees gerechtvaardigd dat onze jongste nazaat al in die staat van ontreddering afreist. Vanaf de dag dat de kampgids bij ons op de eettafel wordt gesmeten, werkt zij minutieus de lijst op pagina 13 (‘Wat moet je meenemen?’) af, die vooral bestaat uit kleding voor elk weertype en besluit met ‘Een goed humeur!’.
Verder beschouwt zij de vijf dagen die zij weg is, als een zo overzichtelijke termijn dat ik geen instructies krijg voor het gebruik van wasmachine en strijkplank (daar was ik even bang voor), noch voor stofzuiger of -doek (twee disciplines die ik wel beheers, maar slechts na hevige druk in de praktijk breng). Ook andere tips over de verzorging van het kroost beschouwt zij kennelijk als nutteloos, zodat ik ’s avonds wat onzeker aan mijn zoon moet vragen of hij wel weet wat hij ’s morgens moet aantrekken of bij benadering weet hoeveel gel er in zijn weerbarstige kuif moet worden gesmeerd, zonder het risico te lopen dat hij op het plein voor Adolf Hitler lookalike wordt uitgemaakt.
Wel weer gedetailleerd zijn de richtlijnen voor de sociale verplichtingen die ik in de regel ontloop, maar in haar afwezigheid op me dien te nemen. Op vrijwel elke dag dat zij 2300 kilometer verderop druivenbladeren van de stam plukt, is er in onze familie- en vriendenkring wel een verjaardag, waarvoor handgeschreven kaarten en enveloppen klaarliggen (die ik nog wel met baar geld dien te vullen). Voor de enkeling die de viering van zijn geboortedag niet met klinkende munt bekroond wil zien, staan van naamkaartjes voorziene cadeaus klaar.
Afgezien van dit corvee brengen wij als moederloos gezin de dagen met onze vaste routines door, niet gehinderd door iets van regelmaat of discipline. Vooral voor mijn zoon, die zichtbaar kan lijden onder zaken als orde en tucht, is het even wennen. Als ik hem op de avond van mijn vrouws vertrek rond een uurtje of elf naar bed breng, zegt hij, op niets gebaseerd maar intens tevreden: ,,Als mama er niet is, staat het hele huis op stelten.”
Ik heb alles onder controle.
Ik kamp alleen met een imagoprobleem.
Uit de krant van 20 mei 2008.
Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.