BasketbalBeste ledenadministratie,

Dit is niet zomaar het obligate opzegmailtje voor een wispelturige puber die de edele basketbalsport na een blauwe maandag inruilt voor weer een andere, kortstondige bevlieging als American football, parapenten of neusfluit spelen. Nee, dit is de afsluiting van een tijdperk. Een wegstervend slotakkoord. De laatste punt achter een mooi verhaal.

Zelf was ik ooit een voetballer. En nu, op gevorderde leeftijd, een wielrenner. Nou ja, iemand die met een zekere regelmaat op een racefiets zit. Laten we het vooral niet groter maken dan het is. Iemand die voetbalt – op welk niveau dan ook – mag je best een voetballer noemen. Maar in het wielrennen ligt dat gevoelig. Als je niet geregeld een epo-spuit zet, niet bij nacht en ontij de FBI over de vloer krijgt of na een rondje trappen weer naar je echte werk gaat, ben je een fietstoerist. Of een toerrijder.

Basketballen deed ik op de middelbare school, tijdens de gymles. En, een jaartje geleden, tijdens een revalidatieperiode in de sporthal van een paramedisch centrum. Best nog een lastig spelletje, vond ik, zeker als je team bestaat uit vier andere jongbejaarde kneuzen met een beperking.

Waarom onze dochter een jaar of veertien geleden koos voor het basketbal, weet ik eerlijk gezegd niet meer. Wel dat wij het aanmoedigden om aan sport te doen en daarbij misschien wel een duwtje in de rug kregen van een schoolarts die iets van ‘verbeteren van de grove (of fijne, daar wil ik vanaf zijn) motoriek’ moet hebben gemompeld. Ja, toen namen we dit soort functionarissen nog serieus. Een teamsport vonden we verder belangrijk voor het aanleren en/of aanscherpen van sociale vaardigheden. Bij het gezamenlijk douchen na afloop leer je meer van het leven dan van vijftig afleveringen ‘Spuiten en Slikken’. Maar de doorslag geeft in dit soort gevallen meestal een vriendinnetje dat er ook op zit.

Al gauw kwam ik erachter dat ik niet alleen onze dochter – en later onze zoon – aanmeldde voor basketbal, maar ook mezelf. Niet dat er sprake was van de volledige overgave die ik binnen de club wel in andere families aantref. Mijn status van basketbalouder had een hoog corveegehalte, maar altijd wel in het besef dat de rijbeurten, bardiensten en het stukkies tikken voor het clubblad – hoe onbeduidend ook – deel uitmaakten van het cement dat een vereniging bij elkaar en overeind houdt.

Pas nu ik zelf actief lid en bestuurslid ben van een sportclub – de wielertak van de ijsclub – ervaar ik aan den lijve wat er bij komt kijken om zo’n vrijwilligersorganisatie soepel te laten draaien. Hoe sommige steunpilaren er bijna een dagtaak aan hebben om wedstrijdschema’s in elkaar te draaien, sponsors te paaien, een kantine te runnen, een clubblad in elkaar te knutselen, elftallen te trainen en wedstrijden te fluiten.

De bewondering daarvoor wil ik toch maar een keer overbrengen, in een mailtje waarin ik de banden met de club tijdelijk verbreek. Mijn zoon kan – net als eerder mijn dochter – na een jaar of acht van vruchteloos ploeteren en sjouwen binnen de lijnen, de motivatie niet meer opbrengen voor nóg een basketbalseizoen. Waarom ik dan toch spreek van tijdelijk? Als ik iets heb gemerkt, de afgelopen periode, is het wel dat een club in je genen gaat zitten. In je muzieksmaak, de vakantiebestemming en de sportclub van je keuze val je op zeker moment terug op je jeugd. Daarom zie ik mezelf op termijn nog wel eens terugkeren.

Als basketbalopa.

Op zonovergroten dagen waarop de vlaggen lusteloos aan de stokken hangen, heeft mijn zoon al het verlangen uitgesproken om met mij te gaan wielrennen. Of te mountainbiken. Dat ik vorig jaar zijn racefiets die – met nog geen vijfhonderd kilometer op de teller – twee jaar heeft staan verstoffen op onze zolder via Marktplaats heb verpatst, neem hij me inmiddels niet meer kwalijk. Ja, en natuurlijk is hij doordrongen van het feit dat wielrenners ook de weg op gaan als het regent of hard waait. Wat dat betreft ben ik zijn grote voorbeeld.

Nee, dat bedoelt hij helemaal niet cynisch.

Echt niet.

 

Uit de krant van 25 oktober 2012.