0ada188467765794b2172e3271a801b5Van alle momenten om je zwembroek kwijt te raken, is de zondagavond voor de maandagmorgen dat je om 09.00 uur moet afzwemmen voor je B-diploma misschien wel het ongeschikst. Mijn zoon (8) weet zeker dat hij hem de vorige les nog in zijn rugzak heeft gestopt en mijn vrouw weet al net zo zeker dat ik – als gevolg van bezuinigingen van de gemeentelijke overheid op het busvervoer gebombardeerd tot ‘zwembad-rijouder’ – dat niet heb gecontroleerd. Voor zoekgeraakte spullen van je kinderen heb je als vader een ministeriële verantwoordelijkheid: je hebt het niet gedaan, maar je krijgt toch de schuld.

Sinds de keer dat ik mijn zoon ben kwijtgeraakt bij het kopen van vier nieuwe haringen – hij was even uit de auto gegaan om naar de zee te kijken en ik had hem op de terugweg niet gemist – word ik bij ons thuis sowieso beschouwd als de afdeling verloren voorwerpen. Mijn loket is altijd open en wie zich er meldt wordt vriendelijk te woord gestaan met een licht verontwaardigd ‘Hoe kan ik dat nou weten?’. ,,Hoe kan ik dat nou weten? Als ik buiten met draaiende motor sta te wachten op vier krijsende kinderen, hoe weet ik dan wat er in de kleedkamer achterblijft?” Mijn vrouw: ,,Dan moet je in zijn tas kijken, als hij instapt.” Ik: ,,Dat gaat niet. We doen altijd wie het eerst terug is op school en de moeder van Lucas reed het parkeerterrein al af.”

Moeders ontdekken altijd dat hun kroost iets kwijt is op het moment dat ze het weer nodig hebben. Pas bij het inpakken van de tas voor de volgende les bewegingsleer hebben ze in de gaten dat de gymschoenen de vorige keer in de sportzaal zijn achtergebleven. Pas bij het klaarmaken van het overblijfpakket, ontdekken ze dat de rugzak de vorige dag in het lokaal is blijven staan. En pas bij het uitzwaaien van haar dochter wordt duidelijk dat deze haar mobieltje – onontbeerlijk om onderweg naar school lekke banden te rapporteren – nergens meer kan vinden. Zonder op te kijken van mijn ontbijt hef ik – nog voor ik ergens van kan worden beschuldigd – mijn handen ten hemel: ,,Hoe kan ik dat nou weten?”

De conciërges van alle gemeentelijke sportinstellingen kennen mijn eega als de vrouw die met een van ergernis rood aangelopen gelaat in kartonnen dozen met oude gymschoenen, versleten T-shirts en beduimelde slips graait, op zoek naar de gloednieuwe basketbalschoenen en de horloges van haar kroost. Als ik me die maandagmorgen een kwartier eerder meld bij het zwembad, kan ik ook nog een poging wagen om de zwembroek van mijn zoon te vinden, oppert ze. Mijn jongste nazaat heeft inmiddeld geweigerd om af te zwemmen in een vervangende zwembroek – een krijgertje van neef Benjamin – omdat hij daarmee ‘nog nooit heeft geoefend’. Anderhalf uur van verhitte discussie later – ik weiger in dozen te graaien en mijn zoon geeft niet toe op het zwembroekfront – wordt zijn zwembroek teruggevonden achter de wasmachine. Na mijn triomfantelijke ‘Zie je nou wel!’ word ik aangewezen als degene die het ding achter het apparaat heeft gegooid. ,,Ik? Ik weet niet eens waar de wasmachine staat!”

De dag daarop komen mijn zoon en ik trots thuis met het B-diploma. Mijn wederhelft – die de hele dag moest werken – heeft weinig tijd om te genieten van het kunstzinnig gekaligrafeerde A4’tje van de Nationale Raad Zwemdiploma’s. ,,Waar is de tas met de kleren waarin hij moest afzwemmen?”, vraagt ze.

Ze is al geërgerd op weg naar het zwembad, als in de straat nog mijn klaaglijke ‘Hoe kan ik dat nou weten?’ klinkt.

 

Uit de krant van 27 juni 2005.