Schermafbeelding 2015-10-12 om 16.27.20Veertien was ik, toen Bruce Springsteen het predikaat ‘De toekomst van de rock-‘n-roll’ kreeg opgeplakt. ‘Thunder Road’ en ‘Backstreets’ geselden wekenlang de bakelieten draaitafel in mijn knapenkamer. Broeierige muziek over de zelfkant van de Amerikaanse samenleving, urenlange ritten in roze Cadillacs en hopeloze liefdes. ‘Tramps like us, baby we were born to run’, zong Springsteen. En de puisterige mavoscholier die ik was, geloofde het graag.


Vijfentwintig jaar later keren we terug naar de toekomst om Bruce in levenden lijve aan het werk te zien. Het roestige Volkswagenbusje (aanschafprijs: 750 gulden) waarmee we ons aan het eind van de jaren zeventig naar concerten begaven, heeft plaatsgemaakt voor de nagelnieuwe Opel Safira (‘altijd de juiste auto bij je’) van een rock-‘n-roll-maat, die er eerst twee kinderzitjes uit moet verwijderen voordat we met z’n zessen kunnen afreizen naar het Gelredome in Arnhem. Het elektronische display in het dashboard geeft aan dat de stereo-installatie is geladen met de 18 tracks van Springsteens laatste cd, op geregelde tijden geeft de lichtkrant de weersverwachting voor morgen aan en op de digitale melding dat de buitentemperatuur 24 graden bedraagt, wordt gereageerd met het op stand drie zetten van de airco. Het interieur vult zich met de rock-‘n-roll-conversatie van de jaren negentig: “Je hebt toch wel een truitje bij je, voor als het vanavond afkoelt?”

Na zo’n beetje alle groten der aarde te hebben gezien, ging het megaconcert me vijftien jaar geleden letterlijk tegenstaan. Twee uur wachten om naar binnen te mogen, een uur wachten om wat te drinken te krijgen, een uur wachten om het weer te kunnen uitplassen, twee uur achter de rug van iemand die een kop groter was luisteren naar een slecht afgestelde geluidsinstallatie, daarna een uur wachten om weer naar buiten te geraken en nog eens twee uur wachten om het parkeerterrein af te komen.

Is er wat veranderd in twintig jaar? Als je de ontmoedigend lange rij voor de voetbaltempel van Vitesse ziet, denk je in eerste instantie van niet. Maar het is mooi weer, de sfeer is gemoedelijk en de publieksstroom loopt nog redelijk vlot door. We worden gefouilleerd door een leuk meisje dat met enige verbazing een portemonnee, een sleutelbos, een brillenkoker, een verrekijkertje en een mobiele telefoon (‘die moet uit’) uit mijn Bermuda tovert. “En je moest eens weten wat je nog hebt laten zitten”, zeg ik gevat. Rock-‘n-Roll-humor aan de vooravond van de eenentwintigste eeuw.

De shoarma en de lucht van gebakken uien voor de broodjes hamburger die onmiskenbaar horen bij de concerten van de jaren tachtig, hebben plaatsgemaakt voor broodjes beenham en stukken pizza. Ook de gulden is afgeschaft. Betalen doe je hier met een chipkaart waarop een eigen muntsoort is geladen: de Ohra. Het bedrijf dat voor een uiteenlopend pakket aan verzekeringen maandelijks 497,42 gulden van mijn rekening afschrijft, heeft zich ook ontfermd over mijn avondje-uit.
Is er dan helemaal geen vooruitgang? Jazeker wel. Met een zekere regelmaat krijgen we op onze staanplaats bezoek van de ideale vrouw: een zwijgzaam type met een rugzak met vijftien liter Bavaria, dat met een slangetje in plastic bekers wordt gepompt. Om haar nek hangt de computer die sneller de Ohra’s uit onze chipkaart zuigt dan wij het bier kunnen wegwerken.

En wat ook helemaal van de jaren negentig is: tijdens het hardste nummer van de E Street Band met de mobiele telefoon naar huis bellen om je vrouw te laten meegenieten van de muur van geluid. (Ik was alleen vergeten dat ze niet thuis was. Mijn vader nam op en schijnt vijf minuten op de klanken van ‘Hungry Heart’ “hallo, hallo?’ in de hoorn te hebben geroepen voordat hij vertwijfeld ophing. Uit politieonderzoek zal binnenkort blijken dat het onveiligheidsgevoel onder ouderen weer is toegenomen.)

De grootste verandering vormt het publiek, dat geselecteerd lijkt uit aspirant-leden van Senioren 2000. Dat Springsteen zelf bijna vijftig is, verwordt tot een statistisch gegeven als je hem met zijn acht leden tellende band zijn repertoire ziet afwerken. Maar op onze staanplaatsen op het veld hoor je na een uur klagen over lage rugpijn, na anderhalf uur over kramp in de kuiten, na twee uur over nekpijn van het voortdurend over en om je voorganger heenkijken en na tweenhalf uur over dichtklappende trommelvliezen als de E Street Band langzaam naar een climax toewerkt. De laatste dreun waarmee drummer Max Weinberg na bijna drie uur een eind maakt aan dit avondje Meer Bewegen voor Ouderen, heeft veel weg van een genadeklap.

Want op de toekomst van de rock-‘n-roll zit nog geen sleet.

Alleen het publiek heeft zijn beste tijd gehad.

 

Uit de krant van 21 juni 1999.