BasketbalpromonormaalIn het puberbrein zijn de hersengebieden die gevoelig zijn voor beloningen al sterk ontwikkeld. Maar er is ook nog zoiets als de tijdgeest. ,,Zoon, we moeten praten”, zo begin ik het slechtnieuwsgesprek met mijn jongste nazaat. ,,De wereldwijde crisis waarin het internationale bankwezen ons heeft gestort, nopen ook mij op microniveau tot impopulaire maatregelen. Met ingang van heden is je bonus voor elk gescoord punt in een basketbalwedstrijd ingetrokken.”

In een tijd dat iedereen dacht dat financiële prikkels tot betere prestaties leiden, stelde ook ik voor mijn zoon een premie in. Geen bedragen waar ze in Wall Street of de Londense City steil van achterover slaan, maar toch een waardevolle aanvulling op zijn schamele zakgeld: 50 cent voor elke bal die door zijn toedoen in het netje gaat.

Opvoedpuristen waren er toen al als de kippen bij om deze daad te veroordelen: het zou egoïsme in zijn spel in de hand werken en ten koste gaan van het teambelang. Zelf was ik daar niet bang voor. We praten over een tijd dat zijn basketbalspel voornamelijk bestond uit het geven van breedteballetjes, zijn layupjes altijd ergens doelloos onder de basket eindigden en zijn schot in bijna honderd procent van de gevallen de benaming ‘airbal’ verdiende (een bal die – behalve de moleculen waaruit ook lucht is opgebouwd – niks raakt).

Zelfs na het invoeren van de bonusregeling gingen er halve seizoenen voorbij dat ik nooit hoefde uit te keren. Hij bleef onder het bord beleefd de bal aan zijn medespelers of – nog erger – zijn tegenstander afgeven, zag het als onderdeel van zijn dienende rol om bij de rebound aan de grond genageld te blijven staan en hield zich, kortom, bezig met wat ik zou willen omschrijven als ‘schijnbasketbal’. Hij was er in het veld vreselijk druk mee, legde heel wat meters af, maar het leidde tot helemaal niets.

Tot het begin van het seizoen 2009/2010.

Traditiegetrouw sjok ik pas halverwege de tweede periode van het openingsduel tegen weer zo’n armzalig ploegje ergens uit de polder onze thuishal in, uit angst om ook dit keer weer de hele gifbeker van een kansloos verloren wedstrijd te moeten leegdrinken. Ik heb collega’s die zich wekelijks verheugen op weer zo’n tochtig uurtje op een onzalig tijdstip langs een voetbalveld, om naar hun zoontje in een kluwen blind om zich heen schoppende ventjes te kijken. Maar op mij heeft zelfs een goedverwarmde sporthal – ik beken het met een zekere schroom – dezelfde aantrekkingskracht als een leprozenkolonie op Hollands next top model.

Bij een vluchtige blik op het scorebord zijn de verschillen alweer flink duidelijk, maar als ik achtereenvolgens achter de coach en mijn zoon (even uitblazend op de bank, dat is het mooie van basketbal: altijd twee keer zoveel spelers als er nodig zijn) naar de tribune loop, roept de laatste met overslaande stem: ‘We staan voor!’ En warempel, bij nadere beschouwing van de stand is het dit keer de thuisploeg (onze J42, de jongens onder 14 jaar) die met twee keer zoveel punten als de tegenstander aan kop gaat. Dat blijft zo tot aan het laatste fluitsignaal (69-36), waarop mijn jongste nazaat triomfantelijk met de gele wedstrijdsheet komt aanlopen (dat is het vervelende van basketbal: ze houden alles nauwkeurig bij). Of hij even mag afrekenen: elf keer gescoord à 50 cent, maakt 5,50 euro.

De tweede wedstrijd loopt helemaal van een leien dakje. Hij eist de bal op, zijn layupjes lopen opeens als een trein en zijn schotpercentage gaat naar de zestig tot zeventig procent. Niet minder dan zeventien keer legt hij de bal in het netje, goed voor – de snelle rekenaars onder u weten het al – 8,50 euro. Mag ik even vangen?

Jarenlang was hij met geen stok naar de trainingen te krijgen, maar opeens laat hij op de woensdag, donderdag en vrijdag de avondmaaltijd schieten om bij verschillende teams aan zijn balvaardigheid te werken.

Hoogste tijd om de regeling met onmiddellijke ingang te herzien. Bonussen zijn een besmet woord, houd ik mijn protesterende zoon voor. Lees jij geen kranten? Kijk jij geen televisie?

In navolging van Barack Obama, Wouter Bos en Nout Wellink zou ik willen zeggen:

Weg met de graaicultuur!

 

Uit de krant van 21 januari 2010.