Week-tegen-pestenOm de uitkomst van bepaalde processen te voorspellen, hoef je bij ons thuis geen natuurkundige te zijn. Als mijn dochter met een vriendin naar haar kamer loopt en een minuut later wordt gevolgd door mijn zoon, tel ik in gedachte al terug van tien naar nul. Bij nul – ik hoef niet eens naar zolder om het te controleren – loopt hij ongevraagd bij de meiden binnen, vraagt wat ze aan het doen zijn, hoort dat hij moet ophoepelen, weigert hieraan gehoor te geven, krijgt een boek naar zijn hoofd gesmeten, gooit wat terug en wordt uiteindelijk bij kop en kont naar buiten gewerkt. Pas dan is het ook voor mij altijd even afwachten: óf hij begint te janken óf hij steekt zijn repertoire van nieuw verworven scheldwoorden af.

Maar vandaag volgt op actie geen reactie. Bij min-vijftien houd ik op met tellen om mijn zoon naar zijn natuurlijke habitat te volgen. Hij zit achter zijn computer, kijkt met een half oog naar de tv en maakt op de één of andere manier zo’n schijnheilige indruk dat ik de kamer aan een grondige inspectie onderwerp. De inhoud van de snoeptrommel, drie zakken chips, vijftien speculaasjes, ik heb ze onder deze omstandigheden allemaal al eens tevoorschijn gehaald. Maar niets van dit al. “Moet je die meiden niet gaan pesten?”, vraag ik, met het chagrijn van een wapeninspecteur die net te laat op de plek des onheils is aangekomen. Nee, geen zin. Hij zit nu even te computeren.

Verdraagzaamheid is een schaars artikel. Maar in je eigen huis hoop je er altijd wat van voorradig te hebben. Mijn eega is opgegroeid met een jonger broertje waarmee zij harmoniemodelletje speelde. Zij koesterde hem, bemoederde hem en beschermde hem, als iets of iemand in de boze buitenwereld hem bedreigde. Voor haar is het lastig te accepteren dat mijn dochter die gevoelens niet voor haar jongere broertje koestert. Zelf ben ik opgegroeid met drie zussen. Niet als de jongste, maar als twee na oudste. Dan ontwikkel je als vanzelf een minder florissante kijk op de samenleving.

Mijn zoon (8) beschouwt het als het hoogste doel in zijn leven, om door zijn grote zus (12) te worden opgemerkt. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat probeert hij haar bij zijn activiteiten te betrekken. Zij op haar beurt ziet hem als de plak kauwgom die ongewild aan je schoen blijft plakken en bij elke stap herinnert aan zijn aanwezigheid. Het meest uitgesloten voelt hij zich als zijn zus een vriendin bij zich heeft. Dan verwaardigt ze het zich niet eens om laatdunkend tegen hem te doen. Om dan toch haar aandacht te trekken, bedient hij zich van guerrillatactieken. Hit and run-acties. Hij trekt aan de haren van de vriendinnen. Klimt op hun rug. Lokt kussen- en andere gevechten uit.

Met de herinnering aan alles wat de relatie met haar broertje zo waardevol maakte, spant mijn eega zich in om de harmonie te herstellen. Maar ik laat de tijd haar heilzame werk doen. Er zijn fases waar je doorheen moet. Een jaar of tien heb ik ervoor uitgetrokken – familie duurt toch een leven lang – maar de afgelopen twee weken begint mijn ‘komt vanzelf wel weer goed’-houding zich al uit te betalen. De nieuwe vriendin die mijn dochter van de middelbare school meeneemt, wordt door hem zelfs met zekere egards behandeld. Hij gaat naar boven zonder herrie te schoppen, blijft ver van de toegangsdeur van de meidenkamer en slaat beschroomd de ogen neer als zij hem aanspreekt.

Nog wat onwennig door de meedogenloze stilte die op het slagveld zijn intrede heeft gedaan, scharrel ik door het huis, nog steeds beducht op oplaaiende schermutselingen. Maar als de nieuwe vriendin – een onderdeurtje, eigenlijk niet veel groter dan mijn zoon – wordt uitgelaten, volgen er zelfs op de trap – altijd een goede plek voor hinderlagen – geen acties. “Zie je nu wel dat je broer vanzelf een normaal mens wordt?”, zeg ik, op de toon van iemand die weet wat er te koop is. “Hij vindt haar aardig.”

Mijn dochter beloont me met de blik die pubers reserveren voor de onnozelen die hen hebben verwekt en beperkt zich, met een knikje naar de vriendin die buiten op haar fiets stapt, tot een toelichting van vier woorden.

“Ze zit op karate.”

 

Uit de krant van 8 november 2004.