Taart2Ga sporten, moeten de ouders van het jongetje hebben gezegd. Dat is goed voor je karakter. En nu staat hij, zeker dertig centimeter kleiner dan mijn dochter (10), bij de middenstip om met haar te springen om de bal. Vier meiden van mijn dochters basketbalteam staan in een kring om haar heen en kijken naar de ventjes van de tegenpartij alsof ze ze willen opvreten. De scheidsrechter fluit, mijn dochter tikt de bal zonder zelfs maar te springen naar een medespeelster, die dribbelt langs vier verblufte kereltjes, doet twee stappen en maakt een lay up: 0-2. Tien minuten later staat het 4-30, bij rust 8-78 en de meiden winnen uiteindelijk met 12-142. Met afhangende schouders lopen vijf gebroken kereltjes van het veld, en nog eens vijf van de reservebank. Waarom is er aan elke sporthal nog geen Riagg verbonden?

Bij ons in het dorp is basketbal vooral een meidensport. Jongens gaan op voetbal. Over de gemeentegrenzen schijnt dat weer anders te liggen. Want waar ze in de regio ook moeten spelen, het is bijna altijd tegen jongetjes. Vier jaar geleden was dat nog zielig. Meiden van zes zijn fysiek de mindere van jongens van die leeftijd. Het vaste groepje van begeleidende ouders deed in die periode vooral van zich spreken door vanaf de zijlijn te roepen dat het allemaal niet eerlijk was, als er weer zo’n frêle poppetje door zo’n lomperik van een gozer tegen de vloer werd gelopen.

Maar ergens in die vier jaar verandert er wat. Meiden schieten door, en zij die niet doorschieten, worden harder, steviger, fanatieker. Nu is het nog steeds zielig. Maar dan vooral voor de kereltjes die niet weten wat hen overkomt. Het vaste groepje van begeleidende ouders dat roept dat het allemaal niet eerlijk is, zit nu aan de andere kant van het veld. Het schreeuwt verontwaardigd als vier meiden bovenop een jongetje duiken dat de bal twee seconden te lang vasthoudt. Als de stevigste dribbelaarster met haar vrije hand een tegenstander opzij zet. Of wanneer mijn dochter met haar lange armen voorkomt dat de tegenpartij zelfs maar een inworp kan nemen.

Veertig jaar serieus emancipatiebeleid heeft bij mannen nog steeds het gevoel niet kunnen wegnemen dat het veel erger is om te verliezen van vrouwen dan van soortgenoten. Er wordt ook geen rekening mee gehouden. Het idee alleen om tegen meisjes te spelen is voor het begin van de wedstrijd al een bron van vermaak. Smiespelende kereltjes op een kluitje: “We moeten tegen meisjes!”

Een giller.

Maar dat was vooral in vorige seizoenen. Dit jaar is hun reputatie hen vaak al vooruit gesneld. Of anders van de ranglijst in de clubblaadjes af te lezen. Want of ze – ongetwijfeld ook als gevolg van seksisme bij de bondsbestuurders – nu te laag zijn ingedeeld, of echt de sterren van de hemel spelen, feit is dat ze na vijf gewonnen partijen bovenaan staan met een doelsaldo van plus 387 (de tegengoals zijn daar al vanaf getrokken). De nummer twee heeft één wedstrijd verloren (raad eens tegen wie) en heeft een positief doelsaldo van plus 4. Het zelfvertrouwen van de begeleidende ouders is inmiddels zodanig gegroeid, dat we ons alleen nog zorgen maken als we een zaalscorebord aantreffen waarvan de lampjes verraden dat het niet verder telt dan 199.

Afgelopen zaterdag werden ‘we’ winterkampioen, tegen weer vooral jongetjes. Onze meiden lieten het een beetje afweten. Het werd 14-94, of zoiets. Wel weet ik nog dat de coach van de thuisploeg op een bepaald moment riep dat het helemaal niet eerlijk was, dat die meiden haar jongens niet eerst tot aan de middenlijn lieten komen. Ze stampvoette erbij. En had een pruillip.

Ergens in de komende vier jaar gaat er weer wat veranderen. Dan worden haar jongens groter, steviger en harder. Alleen met de ontwikkeling van hun karakter zal het niet erg willen vlotten.

Weet u nu een beetje welke meiden daar verantwoordelijk voor zijn.

 

Uit de krant van 9 december 2002.