rutteAchter de joviale lach van Mark Rutte schuilen duistere karaktertrekken. De muren, ramen en deuren in het Catshuis schijnen ervan te kunnen getuigen dat het kan donderen en bliksemen, op momenten dat iets hem niet zint. En de manier waarop hij zeven weken lang zijn dienstauto liet staan om – in weer en wind, bij nacht en ontij – pesterig langs een meute door mediastilte lamgelegde parlementaire journalisten te fietsen, legt een morbide gevoel voor humor bloot.

Aan het begin van mijn journalistieke loopbaan zat ik tegenover een collega die elk verhaal over een afscheidnemende postbode, gemeentesecretaris of zelfkazende melkboer begon met de woorden: ‘Eigenlijk had hij brandweerman willen worden…’

Zelf hield ik het tot zesjarige leeftijd op buschauffeur omdat ik in de veronderstelling verkeerde dat zo’n functionaris elke avond de goedgevulde geldlade – het was 46 jaar voor de uitvinding van de OV-chip – onder de kaartjesautomaat mee naar huis mocht nemen.

Daarna ambieerde ik – onder invloed van de boeken van K. Norel – nog enige tijd een carrière als stuurman op de grote vaart, maar toen ik als redacteur van de schoolkrant de kracht van het geschreven woord ontdekte, wilde ik vanaf mijn twaalfde niks anders worden dan journalist.

Na de oudejaarsconference van 1973 van Wim Kan verfijnde ik die ambitie tot: parlementair journalist.

Eigenlijk had ik dus parlementair journalist willen worden…

Daar is het nooit van gekomen. Doordat ik naast mijn inspanning voor meerdere schoolkranten (jazeker, er was op onze onderwijsinstelling al sprake van een pluriforme pers) mijn dagen in grote ledigheid doorbracht, werd ik na de mavo en de havo door Hare Majesteit onder de wapenen geroepen voordat ik de kans kreeg mij voor het atheneum – de laatste hobbel naar een studie politicologie – aan te melden.

Als soldaat 1 van de administratiecommando’s van de Afdeling Plannen van de Landmachtstaf ontmoette ik op de negende verdieping in een kantoorpand van de Frederikkazerne in Den Haag de afzwaaiende korporaal Hans Klippus, die sportredacteur werd van de Zoetermeersche Courant en in het weekend nog wel iemand kon gebruiken om voetbal-, basketbal- en schermwedstrijden te verslaan. Dat was het begin van mijn zwerftocht over allerlei redacties van regionale kranten, waarbij de parlementaire journalistiek nooit dichterbij kwam dan het verslaan van raads- en commissievergaderingen in de lokale politiek. Hoogtijdagen waren de behandeling van de gemeentebegroting waarop ik van ’s morgens tien tot ’s nachts twee op de perstribune zat. Ja, dat wilde ik elke dag wel. Het moment dat ik tot het leidinggevende echelon werd geroepen, nam ik mij voor om de raadsvergaderingen in mijn woonplaats als belangstellende elke maand te blijven bezoeken, zo belangrijk vond ik het allemaal.

Ik ben nooit meer geweest.

Zoals elke afscheidnemende postbode, gemeentesecretaris of zelfkazende melkboer ergens in zijn loopbaan ontdekte dat een brandweerman zich ook bezighield met het controleren van brandblusapparaten, het leegpompen van kelders en het uitrukken voor loze meldingen van automatische brandmeldinstallaties, zo werd ook ik mij de schaduwkanten van de parlementaire journalistiek gewaar.

Zeven weken lang heb ik tegen elke verslaggever voor dat hek bij het Catshuis geroepen dat de uitkomsten van dit beraad bekend zullen worden gemaakt op een vooraf aangekondigde persconferentie in een goed geoutilleerd zaaltje. Om hen evenzoveel weken als verblinde supporters die met de nationale driekleur naast Andy Schleck of Alberto Contador mee een berg ophollen, met hun microfoons achter de fiets van een demarrerende Mark Rutte te zien draven.

Eigenlijk had ik parlementair journalist willen worden…

Maar dat was tot ik ontdekte dat er in die sector veel verborgen werkloosheid is.

 

Uit de krant van 26 april 2012.