vrouw-met-stofdoek-18583714De trap in de woonkamer is het overslagstation van alles wat van beneden naar boven moet. Op de treden kom je de gekste dingen tegen: half afgebouwde Legovoertuigen, vuile kledingstukken, lege cd-doosjes en rugzakken met gymspullen. Wie naar boven moet, neemt mee wat er op de trap staat, is de ene ongeschreven regel. De andere is dat wie naar beneden komt zonder goed uit z’n ogen te kijken, z’n nek breekt. Maar vandaag is daar geen kans op. Er liggen alleen twee stofdoeken op de trap. Twee stofdoeken? Mijn zoon kijkt ernaar als een marsmannetje naar de Spirit die uit zijn sonde rolt. “Dat zijn stofdoeken”, helpt zijn moeder bij het besef der dingen. “Geef er ook maar eentje aan je zus. Dan kunnen jullie even je eigen kamer afstoffen.”

Totale verbijstering.

Op geregelde en ongeregelde tijden word ik er door mijn echtgenote aan herinnerd dat wij – in tegenstelling tot veel van haar werkende vriendinnen en collega’s – geen werkster hebben. Waarom hebben wij geen werkster? Dat is volgens mijn eega eigenlijk een foute vraag. Waarom heeft zíj geen werkster?, moet dat zijn. (Want ík heb wel een werkster, schijnt het.) Daar is niet echt een principiële reden voor. We kunnen best een werkster gebruiken. Maar mijn vrouw is van het type dat altijd eerst het huis zou opruimen voordat de werkster komt. En verder denken we dat binnen de complexiteit van ons gezinsmanagement geen plek is voor personeel. Voor betaald personeel dan. Tegen kinderarbeid bestaan geen bezwaren.

Na het dekken van de tafel – wat in de praktijk neerkomt op het neerleggen van vier placemats – en het uitruimen van de vaatwasmachine op zaterdag- en zondagmorgen, is het stoffen van de eigen kamer een nieuw experiment dat wordt aangegaan om de nazaten bij het schoonmaken van de woning te betrekken. Experimenten kennen in de regel een moeizaam begin. Sinds hij het cd’tje met de ‘One Man Show voor Unicef’ van Paul van Vliet uit het welkomstpakket van deze organisatie op zijn kamer grijs draait, zet mijn zoon zijn gebruikelijke uitroep bij elke minimale inspanning die hij moet verrichten, nog eens extra kracht bij: “Jullie moeten niet denken dat ik jullie slaaf ben!” De twee stofdoeken gaan, op deze zondagmorgen, onder woest gestamp de trap op, om binnen twee minuten, onder hetzelfde gestamp, weer naar omlaag te keren.

Klaar!

Stofdoeken reizen heel wat af. Dit keer gaan ze weer naar boven, nu niet alleen in gezelschap van mijn zoon en mijn dochter maar ook vergezeld van hun moeder die uitlegt dat je ook dingen moet optillen als je iets afstoft. En dat het handig is om eerst wat grotere oppervlakken te zuiveren van rondslingerend afval. En dat de kleren van de stoel ook weer in de kast kunnen. En dat juist de plekken waar je moeilijk bij kunt, het meeste stof verzamelen.

Vanuit de stoel in de woonkamer waar ik de weekendkranten doorneem, luister ik naar het stof afnemen. Ik heb altijd gedacht dat – van alle huishoudelijke bezigheden – stofzuigen het meeste herrie maakt. Maar daar kom ik van terug. Bij elke handeling die het stof afnemen verzwaart, komt er een wolk van protest naar omlaag.

Na een stief kwartier daalt mijn echtgenote moe maar voldaan de trap weer af. En worden we het eens op een paar belangrijke punten. Dat het toch ongelooflijk is, wat een puinhoop kinderen kunnen maken. En dat het dan toch heel normaal is dat ze af en toe eens meehelpen om dat op te ruimen. En dat, als je het allemaal een beetje bijhoudt, het echt niet veel werk is, om dat huis een beetje schoon te houden.

Want is het hier niet altijd en overal even netjes, zonder werkster?

Er zijn tal van aanleidingen om op zondagmorgen opeens een stofdoek in je handen gedrukt te krijgen. Maar mijn vaststelling dat ik die ochtend op de bovenkant van het badkamermeubel anders wel m’n naam kon schrijven, is daarvan de ongelukkigste.

 

Uit de krant van 19 januari 2004.