VissersbloedomslagNormaal heeft hij een groot incasseringsvermogen, maar de keer dat ik in een column schreef dat mijn vader ’een blauwe maandag’ als visserman had gevaren, sprak hij mij daarop aan.

’Een blauwe maandag?’

Hij doortrok zijn woorden met een zweem van verontwaardiging. Als Katwijker had ik moeten weten dat iemand die ooit de visserij heeft beoefend, zichzelf als visserman voor het leven beschouwt. Ook al is hij een veel langer deel van zijn leven kuiper, gemeentelijk deurwaarder en – in het geval van mijn vader: tot aan zijn pensionering – bijstandsmaatschappelijk werker geweest.

Mijn vader, Marinus van der Plas, is afkomstig uit een vissersgeslacht: zijn vader en grootvader verdienden lange tijd hun brood op zee. Als vierde generatie in dit rijtje heb ik zelf alleen als journalist ervaring met de visserij als bedrijfstak. Als toenmalig redacteur Katwijk van eerst De Katwijksche Post en later het Leidsch Dagblad had ik de visserij in mijn ’pakket’. Het vissersbloed kroop waar het niet gaan kon. Zodra het maar even mogelijk was, maakte ik van de gelegenheid gebruik om met de vissers het zeegat uit te gaan. In het midden van de jaren tachtig beleefde ik – voor een belangrijk deel vanaf het hospitaal-kerkschip De Hoop en, op de terugreis, op de toen nog gloednieuwe Katwijkse trawler Dirk Dirk – nog een ouderwetse haringrace. Tijdens de technische proefvaart van de laatste, bij machinefabriek Zwitser in Katwijk gebouwde kotter, mocht ik mee aan boord. En bij de doop van menig schip – van IJmuiden tot Bremerhaven – keek ik met de vissers wat te diep in het glaasje.

Als verslaggever liep ik jarenlang rond met het idee om de vele verhalen waarmee vissers elkaar op de Katwijkse Wurft de loef afstaken, nog eens te boek te stellen. Maar uiteindelijk mocht ik niet langer dan een blauwe maandag visserijverslaggever zijn.

Dat die bundeling van verhalen er nu toch ligt, is voor mij misschien wel de grootste verrassing. Mijn overgrootvader, mijn opa’s en mijn vader hebben mij de liefde voor de visserij doorgegeven. Maar ik had nooit kunnen denken dat ik de liefde voor de journalistiek nog eens aan mijn vader zou doorgeven.

Door iedereen die wel eens een gemeentelijke nota of rapport heeft ingekeken, wordt het vooroordeel gevoed dat ambtenaren niet kunnen schrijven. En iedereen die als journalist wel eens iemand heeft geïnterviewd, weet dat oude mensen vaak de lastigste gesprekspartners zijn. Tijdens de ontstaansgeschiedenis was ’Vissersbloed’ voor mij lange tijd het product van een (gepensioneerde) ambtenaar die oude mensen over hun ervaringen in de visserij ondervroeg.

Dat inzicht veranderde toen ik zag met hoeveel passie, plezier en deskundigheid mijn vader aan dit boek heeft gewerkt. Hoe zorgvuldig hij soms decennialang verborgen verhalen aan de vergetelheid ontrukte en voor volgende generaties levend houdt.

Mij hoor je dan ook niet meer over blauwe maandagen. ’Vissersbloed’ is een boek van iemand die zijn leven lang – al was het maar in zijn hart – een visserman is gebleven.